ECLI:NL:CRVB:2016:2405

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
14/6128 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van AOW-pensioen op basis van gebrek aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om het verzoek van appellant om herziening van zijn AOW-pensioen af te wijzen. Appellant, geboren in 1938 en met de Marokkaanse nationaliteit, had eerder een AOW-pensioen aangevraagd, maar deze aanvraag was afgewezen omdat niet was vastgesteld dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt. Na een eerdere afwijzing heeft appellant verzocht om terug te komen op deze beslissing, maar de Svb heeft dit verzoek opnieuw afgewezen, omdat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven tot herziening van het eerdere besluit.

Tijdens de zitting op 1 april 2016 heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. el Ahmadi, opnieuw gesteld dat hij in de jaren '70 in Nederland had gewerkt. De Svb heeft echter geen bewijs kunnen vinden dat deze stellingen ondersteunt. De Raad heeft overwogen dat de feiten die appellant aanvoert, al bekend waren ten tijde van het eerdere besluit en dat hij geen relevante nieuwe bewijsstukken heeft overgelegd. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om het eerdere besluit te herzien, en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen benadrukt dat een bestuursorgaan bevoegd is om een verzoek om herziening inhoudelijk te behandelen, maar dat er sprake moet zijn van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. In dit geval was dat niet aan de orde, waardoor het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

14/6128 AOW
Datum uitspraak: 24 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 oktober 2014, 13/7227 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2016. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. M. el Ahmadi. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren in 1938 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Bij brief van
13 december 2010 heeft appellant een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Op deze aanvraag heeft de Svb bij besluit van 20 oktober 2011 afwijzend beslist op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
1.2.
Bij brief van 21 mei 2013 heeft appellant verzocht terug te komen van het besluit van
20 oktober 2011. De Svb heeft bij besluit van 5 juli 2013 afwijzend op dit verzoek beslist, nadat nader onderzoek is gedaan bij het bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 juli 2013 is bij besluit van
4 november 2013 (bestreden besluit) door de Svb ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat uit aanvullend onderzoek niet is gebleken dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Evenals in bezwaar en beroep heeft appellant in hoger beroep gesteld dat hij in 1971 en in 1972 bij bakkerij Moolenbeek in Utrecht heeft gewerkt. Daarbij heeft appellant opnieuw de namen genoemd van twee mensen die dit volgens hem kunnen bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Aan het bestreden besluit ligt (mede) ten grondslag dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 20 oktober 2011.
4.2.
Een bestuursorgaan is bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van dezelfde strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit in beginsel niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Bij een doorlopende (periodieke) aanspraak als hier aan de orde, moet voor de toetsing een splitsing worden aangebracht. Wat betreft de periode voorafgaande aan de aanvraag, dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit, worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd. Voor de periode na de aanvraag moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toets plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen.
4.3.
De feiten of omstandigheden die appellant heeft aangevoerd waren ten tijde van het nemen van het besluit van 20 oktober 2011 bekend of konden vóór dat besluit worden aangevoerd. Appellant heeft geen relevante nieuwe bewijsstukken van het wonen of werken in Nederland overgelegd. Hetgeen appellant heeft aangevoerd zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Er is daarom geen plaats voor inhoudelijke toetsing van het besluit van 20 oktober 2011, voor zover het verzoek van appellant ziet op perioden voorafgaand aan dit verzoek. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Svb bevoegd is het verzoek om terug te komen van het besluit van 20 oktober 2011 af te wijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.4.
Wat betreft het tijdvak na het verzoek dient te worden beoordeeld of de Svb bij een zorgvuldige en evenwichtige belangenafweging tot de bestreden afwijzing heeft kunnen komen. De Raad is tot de conclusie gekomen dat de Svb tot de bestreden afwijzing heeft kunnen komen. Niet aannemelijk is dat appellant verzekerd is voor de AOW in de periodes waarvan appellant heeft gesteld dat hij in Nederland woonde en werkte.
4.5.
De Svb heeft onderzoek gedaan naar de gegevens die door appellant zijn ingebracht. Er is geen reden om dit onderzoek onzorgvuldig te achten. Aan de hand van de summiere gegevens die appellant heeft verstrekt, heeft de Svb geprobeerd om de twee mensen te traceren die volgens appellant kunnen bevestigen dat hij in 1971 en 1972 in Utrecht heeft gewerkt. Eén van beiden heeft de Svb gevonden, maar deze persoon is zelf pas vanaf 1973 verzekerd voor de volksverzekeringen, zodat aan diens verklaring – bij afwezigheid van andere gegevens die wijzen op werkzaamheden of verblijf in Nederland – niet het gewicht kan worden toegekend dat appellant eraan toekent.
4.6.
Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.H.J. van Haarlem
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

NK

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) confirme les décisions attaquées.
Par conséquent, décidée par E.E.V. Lenos en présence de L.H.J. van Haarlem en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 24 juin 2016.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de
groupe d’assurés.