ECLI:NL:CRVB:2016:2402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
15/5696 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaald griffierecht in AOW-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die in Marokko woont. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk was verklaard. De Svb had eerder, op 15 oktober 2012, een verzoek van appellante om terug te komen van eerdere besluiten over haar recht op AOW afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd door de Svb niet-ontvankelijk verklaard wegens een overschrijding van de bezwaartermijn.

De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat appellante het verschuldigde griffierecht niet had betaald en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellante niet in verzuim was. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar ouderdomspensioen zo klein was dat het niet verdeeld had moeten worden met haar echtgenoot en dat het voor haar lastig was om vanuit Marokko geld over te maken naar Nederland. De Raad oordeelde echter dat appellante, indien zij van mening was dat het voor haar lastig was om tijdig te betalen, de rechtbank om uitstel van betaling had moeten vragen. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was van dergelijk handelen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/5696 AOW
Datum uitspraak: 24 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 juli 2015, 13/3594 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2016. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan de echtgenoot van appellante is een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een toeslag toegekend met ingang van juli 2008. Met ingang van juli 2010, als appellante de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, is aan appellante een zelfstandig ouderdomspensioen toegekend en is de toeslag beëindigd.
1.2.
Bij besluit van 15 oktober 2012 heeft de Svb, op de grond dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, afwijzend beslist op het verzoek van appellante om terug te komen van eerdere in rechte onaantastbaar geworden besluiten over haar recht op een uitkering op grond van de AOW. Het bezwaar van appellante hiertegen heeft de Svb bij besluit van 30 mei 2013 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbaar geachte overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op de aan artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ontleende grond dat appellante het voor haar beroep verschuldigde griffierecht niet heeft betaald en er geen aanleiding is om aan te nemen dat appellante niet in verzuim is.
3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat het ouderdomspensioen zo klein is dat het niet had moeten worden verdeeld tussen haar en haar echtgenoot. Zij heeft er voorts op gewezen dat het ouderdomspensioen niets te maken heeft met de huidige inkomsten van appellante en haar echtgenoot. Verder heeft appellante aangevoerd dat het voor haar lastig is om vanuit Marokko (snel) geld over te maken naar Nederland.
4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Indien appellante van mening was dat het voor haar lastig is om vanuit Marokko tijdig geld over te maken naar Nederland, had het op haar weg gelegen om de rechtbank om uitstel van betaling van het griffierecht om die reden te vragen. Van dergelijke handelen is de Raad niet gebleken.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK