ECLI:NL:CRVB:2016:2401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
14/5794 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een AOW-uitkering en de toepassing van artikel 8:119 Awb

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder haar beroep tegen een afwijzing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk verklaard wegens een overschrijding van de beroepstermijn. Appellante heeft in haar verzoek om herziening geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die onder artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het verzoek om herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of de juistheid van de eerdere uitspraak. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de eerdere uitspraak te herzien, aangezien appellante geen nieuw bewijs heeft geleverd dat tot een andere uitspraak zou kunnen leiden. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/5794 AOW
Datum uitspraak: 24 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 juli 2014, 14/884 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam] te [woonplaats], Marokko (appellante)
De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
OVERWEGINGEN
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft te kennen gegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid een verweerschrift in te dienen of incidenteel hoger beroep in te stellen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2016. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 1 oktober 2012 heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard tegen een afwijzende beslissing inzake haar recht op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) . Hiertegen heeft appellante bij de rechtbank beroep ingesteld. Dit beroep heeft de rechtbank bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbaar geachte overschrijding van de beroepstermijn. Het daartegen ingediende verzet heeft de rechtbank ongegrond verklaard bij uitspraak van 18 juli 2013.
1.2.
Bij brief van 27 november 2013 heeft appellante de rechtbank verzocht de uitspraak van 18 juli 2013 te herzien. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank afwijzend beslist op dit verzoek.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
2.2.
In wat appellante bij haar verzoek om herziening en in hoger beroep tegen de afwijzing daarvan naar voren heeft gebracht, liggen geen feiten of omstandigheden besloten als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Met haar betoog heeft appellante (opnieuw) beoogd een discussie te voeren over haar recht op een uitkering op grond van de AOW.
2.3.
Het is vaste rechtspraak dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
2.4.
Nu niet is gebleken dat appellante enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank op goede gronden afwijzend beslist op het verzoek om herziening van appellante.
3. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.H.J. van Haarlem

MO