ECLI:NL:CRVB:2016:2372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
15-2375 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor het behalen van rijbewijs C; beoordeling van noodzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 6 maart 2015 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. Appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het behalen van het rijbewijs C, maar het college weigerde deze aanvraag. Het college stelde dat de kosten voor het behalen van het rijbewijs C tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat appellant deze zelf moet betalen uit zijn eigen inkomen. De rechtbank oordeelde dat er geen noodzaak was voor het behalen van het rijbewijs C, omdat appellant geen objectieve gegevens had overgelegd die de noodzaak onderbouwden. Appellant stelde dat het rijbewijs C essentieel was voor zijn werk als kraanmachinist, maar de rechtbank oordeelde dat het beschikken over het rijbewijs C geen noodzakelijke vereiste was voor het uitoefenen van die functie. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2375 WWB
Datum uitspraak: 14 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 maart 2015, 14/5678 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. G.A.S. Maduro BA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Yaman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
In 2010 heeft appellant van het college bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen voor het volgen van een opleiding tot kraanmachinist. Appellant heeft op 31 oktober 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het behalen van het rijbewijs C.
1.2.
Bij besluit van 29 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 juli 2014 (bestreden besluit), heeft het college die aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten van het volgen van de desbetreffende cursus worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en moeten worden betaald uit het eigen inkomen, ongeacht of dit een uitkering betreft. Appellant heeft de opleiding tot kraanmachinist in 2010 goed doorlopen maar tot nu toe geen werk gevonden door gebrek aan ervaring. Hij is ook inzetbaar als productie- of magazijnmedewerker.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft vastgesteld dat in het geval van appellant geen noodzaak tot het behalen van het rijbewijs C aanwezig was, als bedoeld in artikel 35 van de WWB. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen objectieve gegevens heeft overgelegd waaruit de noodzaak blijkt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het behalen van dit rijbewijs een bijdrage levert aan zijn arbeidsmarktperspectief. De enkele stelling van appellant dat hij door de afwijzing van zijn aanvraag wordt beperkt in zijn mogelijkheden tot uitstroom uit de bijstand, is daarvoor onvoldoende. Niet is gebleken van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging door het college, zodat geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Dat eerder wel bijzondere bijstand aan appellant is toegekend voor de kosten van de opleiding tot kraanmachinist, maakt dit niet anders.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij betoogt, evenals in beroep, dat aan de baan van kraanmachinist onlosmakelijk is verbonden dat de desbetreffende persoon beschikt over het rijbewijs C. Appellant verwijst hiervoor naar een vacature voor een mobiele kraanmachinist. Appellant kreeg toen hij de opleiding tot kraanmachinist begon ook het vertrouwen mee dat de gemeente eveneens voor de kosten van het behalen van het rijbewijs C zou instaan. Hij is dan ook van mening dat dit vertrouwen is geschonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de in 2 weergegeven overwegingen waarop dat oordeel berust. Daaraan wordt toegevoegd dat, zoals ter zitting van de Raad is besproken, het beschikken over het rijbewijs C bij een sollicitatie naar een functie als kraanmachinist weliswaar een pre is, maar geen noodzakelijk vereiste voor het uitoefenen van die functie.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) P.C. de Wit

HD