ECLI:NL:CRVB:2016:2368

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
15-2070 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens niet-wonen op opgegeven adres en extreem laag verbruik van water, gas en energie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant ontving sinds 19 mei 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij was ingeschreven op een bepaald adres, maar er waren twijfels over zijn feitelijke woonplaats. Naar aanleiding van een melding van de woningcorporatie Zo Wonen heeft de gemeente Sittard-Geleen een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek toonde aan dat appellant op het opgegeven adres extreem laag water-, gas- en energieverbruik had, wat leidde tot de conclusie dat hij daar niet feitelijk woonde. Op basis van deze bevindingen heeft het college van burgemeester en wethouders de bijstand van appellant per 11 december 2012 ingetrokken en de kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 18.812,62.

Appellant heeft tegen deze beslissing beroep aangetekend, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant geen concrete verklaring had gegeven voor het lage verbruik en dat de onderzoeksresultaten duidelijk waren. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald, maar de Raad heeft geoordeeld dat er geen nieuwe of andere gronden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de eerdere uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2070 WWB
Datum uitspraak: 31 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
16 februari 2015, 14/3694 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.J.L.M. Dacier, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016. Namens appellant is verschenen mr. Dacier. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Blanksma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 19 mei 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Hij stond in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans Basisregistratie Personen (BPR), sinds 11 december 2012 op het adres [adres] ingeschreven en heeft dit adres als woonadres bij het college opgegeven (opgegeven adres). Naar aanleiding van een melding van woningcorporatie Zo Wonen dat appellant niet feitelijk op dit adres zou verblijven heeft een medewerker Handhaving van de Afdeling Sociale Zaken van de gemeente Sittard-Geleen een onderzoek ingesteld naar de feitelijke woon- en verblijfplaats van appellant. In dat kader heeft deze medewerker dossieronderzoek gedaan, bij diverse instanties inlichtingen opgevraagd, appellant op 2 april 2014 gehoord en aansluitend aan dit gesprek een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres. Hierbij is onder meer gebleken dat op het opgegeven adres in de periode van 31 december 2012 tot en met 28 februari 2014 minder dan 1 m³ water is verbruikt en dat in de periode van 12 december 2012 tot en met 4 december 2014 minder dan 1 m³ gas is verbruikt. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 4 april 2014.
1.2.
Op grond van deze onderzoeksbevindingen heeft het college bij besluit van 24 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 oktober 2014 (bestreden besluit), de bijstand van appellant met ingang van 11 december 2012 ingetrokken en de kosten van bijstand tot een bedrag van in totaal € 18.812,62 teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen duidelijkheid te geven over zijn feitelijke woon- en verblijfplaats en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.3.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft aangevoerd dat hij immer zijn hoofdverblijf heeft gehad op het opgegeven adres. De verbruiksgegevens zijn laag omdat hij vroeg naar bed gaat, incidenteel op het adres van zijn ouders verblijft, daar kan douchen en daar zijn laptop oplaadt. Tijdens het huisbezoek was geen bed aanwezig omdat hij laminaat aan het leggen was en hij tijdelijk bij zijn ouders verbleef. Appellant kan zich niet verenigen met de bevindingen van het huisbezoek en met het verslag hiervan. De betrokken ambtenaren zouden daarom moeten worden gehoord. Voorts is de terugvordering onevenredig hoog en doorkruist deze zijn schuldsaneringstraject.
2. Bij de aangevallen uitspaak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellant geen concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven voor het extreem lage water-, gas en elektriciteitsverbruik in te beoordelen periode, die loopt van 11 december 2012 tot en met
24 april 2014. Uit het gesprek dat op 2 april 2014 met appellant heeft plaatsgevonden alsmede uit de bevindingen van het huisbezoek op diezelfde dag volgt dat appellant zijn feitelijk verblijf niet had op het opgegeven adres. De onderzoeksresultaten zijn duidelijk. Geen reden bestaat om de sociaal rechercheurs op te roepen als getuige. Appellant had dit zelf kunnen doen. Appellant heeft de hoogte van de terugvordering niet bestreden. De gestelde financiële positie noopt het college niet om van (gedeeltelijke) terugvordering af te zien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de beroepsgronden in zijn hoger beroepschrift.
3.2.
Het college heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C. Moustaïne

JL