ECLI:NL:CRVB:2016:2366
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen autohandel en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 18 augustus 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een signaal heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellant. Dit onderzoek heeft aangetoond dat appellant in de periode van juli 2009 tot en met januari 2013 34 auto’s op zijn naam heeft geregistreerd, waarvan hij verklaarde dat deze voor een vriend waren. Het college heeft op basis van deze bevindingen besloten om de bijstand van appellant over verschillende maanden in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze transacties niet te melden.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college te lang heeft gewacht met het ondernemen van actie, en dat de zesmaandenjurisprudentie van toepassing zou moeten zijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de zesmaandenjurisprudentie niet van toepassing is, omdat het hier gaat om een verplichte terugvordering en niet om een terugvorderingsbevoegdheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat hij recht had op bijstand in de maanden waarin hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad concludeert dat het hoger beroep geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak.