ECLI:NL:CRVB:2016:2361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
15/3574 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijdrage chronisch zieken en gehandicapten op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 30 maart 2015 haar beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van Ferm Werk ongegrond verklaarde. Appellante had op 27 januari 2014 een aanvraag ingediend voor een bijdrage voor chronisch zieken en gehandicapten op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante niet kon aantonen dat zij meer dan één jaar onafgebroken gebruik had gemaakt van een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank onderschreef het standpunt van het dagelijks bestuur en verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij wel degelijk tot de doelgroep behoort en dat zij langer dan een jaar gebruik maakt van een Wmo-voorziening. Ze heeft aangegeven te kampen met chronische vermoeidheidsklachten en andere gezondheidsproblemen, maar heeft geen bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat deze een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad heeft de motivering van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellante geen nieuwe bewijsstukken heeft ingediend. Daarom heeft de Raad het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De uitspraak is gedaan door M. Hillen, met R.G. van den Berg als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2016. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3574 WWB
Datum uitspraak: 21 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
30 maart 2015, 14/6933 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van Ferm Werk (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 mei 2016. Partijen zijn
- het dagelijks bestuur met voorafgaand bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 27 januari 2014 een aanvraag voor een bijdrage chronisch zieken en gehandicapten ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend.
1.2.
Bij besluit van 25 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 oktober 2014 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante niet voldoet aan tenminste één van de voorwaarden van artikel 7.2 van de Uitvoeringsvoorschriften 2013 Bodegraven-Reeuwijk (uitvoeringsvoorschriften). Appellante heeft, voor zover hier van belang, niet aannemelijk gemaakt dat zij meer dan één jaar onafgebroken gebruik heeft gemaakt van een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen, waarbij appellante als eiseres en het dagelijks bestuur als verweerder is aangeduid:
“De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tot de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten als bedoeld in de uitvoeringsvoorschriften behoort. Eiseres stelt dat zij langer dan een jaar onafgebroken gebruik maakt van een voorziening op grond van de Wmo, maar zij heeft dit standpunt niet deugdelijk onderbouwd. Weliswaar verwijst zij in dit kader naar stukken waaruit blijkt dat zij gebruik maakt van een voorziening Voedselpakket van de Voedselbank, maar uit de stukken blijkt niet dat dit een voorziening is op grond van de Wmo, noch dat dit berust op een besluit van verweerder. Of een voorziening onder het bereik van de Wmo valt, kan blijken uit een toekennend besluit van verweerder op een aanvraag van een dergelijke voorziening. Voorzieningen die vallen onder de Wmo en gericht zijn op mensen met een beperking of een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem hebben betrekking op het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of deelnemen aan het verkeer. Een voorziening Voedselpakket valt niet in de categorie voorzieningen die op grond van de Wmo aan mensen met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem wordt verstrekt. Aldus is niet aannemelijk geworden dat zij gebruik maakt van een voorziening op grond van de Wmo welke is gebaseerd op een besluit van verweerder.”
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat zij tot de doelgroep behoort om een bijdrage chronisch zieken en gehandicapten te ontvangen en dat zij langer dan een jaar onafgebroken gebruik maakt van een voorziening op grond van de Wmo. Zij kampt met chronische vermoeidheidsklachten en met meerdere spier- en gewrichtsklachten, met als diagnose ME. Ook heeft zij persisterende angst- en paniekklachten waar zij voor in behandeling is. Ter ondersteuning van haar standpunt zal appellante nog bewijsstukken insturen. Appellante heeft voorts aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd met haar persoonlijke belangen en omstandigheden tot stand is gekomen. Appellante is genoodzaakt om kosten te maken die verband houden met haar gezondheidsklachten. Deze kosten kan appellante niet zelf betalen omdat zij bijstand ontvangt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog toe dat appellante, anders dan zij had aangekondigd, in hoger beroep geen bewijsstukken meer heeft overgelegd.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2016.
(getekend) M. Hillen
De griffier is buiten staat te ondertekenen

IJ