ECLI:NL:CRVB:2016:236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
14-4851 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van ZW-uitkering na eerdere beëindiging

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die sinds 26 juni 2012 als productiemedewerker werkzaam was, werd op 1 oktober 2012 arbeidsongeschikt verklaard wegens psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een Ziektewet (ZW) uitkering toe, maar beëindigde deze per 27 maart 2013, omdat appellant geschikt werd geacht voor zijn werk. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing kennelijk ongegrond.

Op 2 juli 2013 verzocht appellant om herziening van het besluit van 27 maart 2013, onder verwijzing naar medische informatie van psychiater K. Kasi. Het Uwv wees dit verzoek af, omdat de informatie niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid werd beschouwd. De rechtbank bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de gronden van appellant niet nieuw waren en dat de rechtbank deze al voldoende had besproken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4851 ZW
Datum uitspraak: 13 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juli 2014, 14/3045 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 14/225 ZW, 14/2032 WW, 14/4851 ZW en 14/5630 ZW heeft gevoegd plaatsgehad op 25 november 2015, waar namens appellant is verschenen zijn gemachtigde mr. Kuijper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 26 juni 2012 werkzaam als productiemedewerker via een uitzendbureau voor gemiddeld 40 uur per week. Vanuit die situatie is appellant op 1 oktober 2012 arbeidsongeschikt geworden wegens psychische klachten. In verband met het eindigen van het dienstverband op 1 oktober 2012 heeft het Uwv appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 27 maart 2013 heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van
27 maart 2013 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat hij met ingang van die datum geschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn werk. Bij besluit van 11 juni 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 maart 2013
niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Den Haag heeft in een uitspraak van 2 augustus 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:9699) het beroep van appellant tegen het besluit van 11 juni 2013 kennelijk ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
10 september 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:12033) heeft de rechtbank Den Haag het verzet van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank van 2 augustus 2013 ongegrond verklaard.
1.3.
Appellant heeft op 2 juli 2013 een verzoek om herziening van het besluit van 27 maart 2013 gedaan. Ter ondersteuning van zijn verzoek heeft appellant verwezen naar medische informatie van psychiater K. Kasi van 14 februari 2013.
1.4.
Bij besluit van 28 februari 2014 heeft het Uwv het verzoek om herziening afgewezen. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 maart 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de brief van psychiater Kasi van 14 februari 2013 niet gezien kan worden als een nieuw feit of een veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze brief is namelijk al onderwerp van geschil geweest in de eerdere beroepsprocedure bij de rechtbank, leidend tot de uitspraak van 2 augustus 2013. Ook inhoudelijk kan volgens het Uwv de brief van de psychiater Kasi geen ander licht op de hersteldverklaring per 27 maart 2013 werpen. Het Uwv verwijst daartoe naar de reactie van de verzekeringsarts bewaar en beroep op 14 maart 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat naar het oordeel van de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport inzichtelijk en gemotiveerd heeft aangegeven waarom hij tot de conclusie is gekomen dat er geen nieuw feit of veranderde omstandigheden zijn die voor het verleden dan wel voor de toekomst maken dat het Uwv moet worden teruggekomen op de eerdere ZW-beëindiging van 27 maart 2013. Daarbij is de rechtbank gebleken dat de informatie van psychiater Kasi van 14 februari 2013 niet eerder bij appellant bekend was en in een eerder stadium kon en diende daarom te worden ingebracht. De brief van psychiater Kasi bevat volgens de rechtbank geen informatie die destijds tot een ander besluit had kunnen leiden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om terug te komen van het eerdere besluit van 27 maart 2013.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen grond is voor herziening. Appellant stelt daartoe dat hij nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd. Volgens appellant was onder meer het rapport van psychiater Kasi niet eerder bij het Uwv bekend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant heeft aangevoerd in hoger beroep zijn een herhaling van de gronden van het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden afdoende besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. Appellant heeft niet toegelicht waarom hij meent dat er sprake is van nieuw gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden. Het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd, worden onderschreven.
4.2.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van
M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
13 januari 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) M.A.E. Adamsson

UM