ECLI:NL:CRVB:2016:2356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
15/3918 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op basis van niet ingediende gegevens en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) sinds 9 januari 2012. In mei 2012 meldde zij dat zij een eigen bedrijf was begonnen, maar heeft niet alle gevraagde gegevens over dit bedrijf ingeleverd. Na een interne melding in februari 2013, waarin werd gesuggereerd dat appellante zwemles gaf bij het bedrijf van haar moeder, heeft de sociale recherche haar gehoord en om aanvullende informatie gevraagd. Appellante heeft echter niet tijdig de gevraagde gegevens ingeleverd, wat leidde tot de blokkering van haar bijstand per 18 maart 2013.

Het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk heeft vervolgens de bijstand van appellante per 18 maart 2013 ingetrokken, omdat niet kon worden vastgesteld of zij nog recht had op bijstand. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij alle benodigde informatie had verstrekt en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken.

In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad bevestigde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden en dat het college op basis daarvan de bijstand kon intrekken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.3918 WWB

Datum uitspraak: 21 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 april 2015, 14/444 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Wieringa en mr. J.V. Dieckmann.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) sinds
9 januari 2012.
1.2.
In mei 2012 heeft appellante op een wijzigingsformulier vermeld dat zij een eigen bedrijf is begonnen. Appellante heeft vervolgens gedurende een aantal maanden inkomsten hieruit opgegeven. In november 2012 heeft appellante aan het college te kennen gegeven dat zij een opleiding tot zweminstructrice volgt. Op 18 februari 2013 kreeg de sociale recherche een interne melding dat bij een poging appellante te bellen een voicemail volgde van [bedrijf 1]. Raadpleging van de website van dit bedrijf leerde dat deze op naam van appellante staat met vermelding van haar telefoonnummer. Het bedrijf was sinds
1 juli 2012 geregistreerd bij de Kamer van Koophandel (KvK). Ook hield de melding in dat appellante zwemles zou geven bij het bedrijf van haar moeder, [bedrijf 2].
1.3.
Naar aanleiding van de onder 1.2 vermelde interne melding hebben rapporteurs van de sociale recherche appellante op 4 maart 2013 gehoord, bij welke gelegenheid zij heeft bevestigd dat zij een eigen bedrijf had. De medewerkers hebben naar aanleiding hiervan bij appellante gegevens opgevraagd over [bedrijf 1] - KvK-inschrijving, boekhouding, belastinggegevens - en om informatie over haar opleiding tot zweminstructrice. Ook diende appellante te onderzoeken of zij met de opleiding die zij volgde in aanmerking kon komen voor studiefinanciering en daarvan bewijs over te leggen. Appellante heeft alleen een stage-overeenkomst ingezonden. De overige opgevraagde stukken heeft zij niet binnen de gestelde termijn ingeleverd, waarop het college de bijstand per 18 maart 2013 heeft geblokkeerd.
1.3.
Bij besluit van 10 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 december 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 18 maart 2013 beëindigd (lees: ingetrokken). Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn had ingeleverd en dat hierdoor niet kon worden beoordeeld of appellante nog recht had op bijstand.
1.4.
Appellante heeft zich op 16 april 2013 gemeld voor een nieuwe aanvraag om bijstand. In het kader van deze aanvraag heeft appellante een aantal stukken ingediend. Het college heeft appellante weer bijstand toegekend met ingang van de meldingsdatum.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij appellante niet volgt in haar stelling dat zij alle beschikbare gegevens heeft verstrekt en dat andere stukken dan de overgelegde stage-overeenkomst niet bestaan. Appellante had de inschrijving bij de KvK en de naam en het adres van haar boekhouder kunnen verstrekken. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat appellante in het kader van haar nieuwe aanvraag om bijstand wel in staat is geweest een bewijs van uitschrijving bij de KvK, jaarcijfers en belastinggegevens over te leggen. Het college heeft echter ten onrechte artikel 54, vierde lid, van de WWB aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, aangezien van een opschorting als bedoeld in
artikel 54, eerste lid, van de WWB geen sprake is geweest. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd en geoordeeld, dat omdat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, het college in dit geval bevoegd was de bijstand van appellante met ingang van 18 maart 2013 in te trekken, zodat het bestreden besluit in stand kan blijven.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft verwezen naar de beroepsgronden in haar beroepschrift.
3.2.
Het college heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dat wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals
onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2016.
(getekend) M. Hillen
De griffier is niet is staat te ondertekenen
sg