ECLI:NL:CRVB:2016:225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
14/2518 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering wegens geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewetuitkering van appellante, die zich ziek had gemeld vanwege rug-, schouder- en psychische klachten. Appellante was voor 25 uur per week werkzaam als schoonmaakster en had na beëindiging van haar dienstverband een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 25 maart 2013 meldde zij zich ziek, maar na onderzoek door een verzekeringsarts op 2 augustus 2013 werd geconcludeerd dat zij hersteld was en weer geschikt voor haar arbeid. Het Uwv beëindigde daarop haar Ziektewetuitkering per 2 augustus 2013.

Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende hadden gemotiveerd waarom appellante geschikt werd geacht voor haar werkzaamheden. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten en voegde zij nieuwe medische gegevens toe, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere beoordeling in twijfel trok.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gezondheidstoestand van appellante op 2 augustus 2013 centraal stond, waardoor latere klachten niet in de beoordeling konden worden meegenomen. De uitspraak werd gedaan door C.C.W. Lange, met M.A.E. Adamsson als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 13 januari 2016.

Uitspraak

14/2518 ZW
Datum uitspraak: 13 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 april 2014, 13/5664 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk, via een uitzendbureau, voor 25 uur per week werkzaam als schoonmaakster. Na beëindiging van het dienstverband is aan appellante per 1 februari 2011 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend.
1.2.
Appellante heeft zich op 25 maart 2013 vanuit deze situatie ziek gemeld wegens rug-, schouder- en psychische klachten. In het kader van deze ziekmelding heeft appellante tweemaal het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht, laatstelijk op 2 augustus 2013. Op basis van bevindingen uit eigen onderzoek en verkregen informatie van de huisarts heeft de verzekeringsarts in zijn rapport van 2 augustus 2013 geoordeeld dat appellante per die dag als hersteld voor haar arbeid beschouwd kan worden. Bij besluit van 2 augustus 2013 is appellantes Ziektewetuitkering per 2 augustus 2013 beëindigd omdat zij per die datum weer geschikt wordt geacht voor haar arbeid.
1.3.
Het tegen dit besluit door appellante ingestelde bezwaar is bij besluit van 9 oktober 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende hebben gemotiveerd waarom appellante met haar klachten en beperkingen geschikt is voor het verrichten van haar arbeid. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het Uwv appellante terecht met ingang van
2 augustus 2013 in staat heeft geacht haar arbeid te verrichten en heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen. Voorts stelt appellante dat de rechtbank de bevindingen van de medische sector onvoldoende heeft meegewogen. Zij stelt dat zij niet geschikt kan worden geacht voor schoonmaakwerkzaamheden vanwege de toegenomen fysieke en psychische klachten, waarbij tevens sprake is van een urenbeperking. Nader onderzoek is om die reden dan ook volgens appellante vereist. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij diverse medische gegevens overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door appellante in hoger beroep aangevoerde gronden zijn in essentie een herhaling van wat zij reeds in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en maakt die tot de zijne.
4.2.
Ter zitting is door appellante nog benadrukt dat zowel haar psychische als fysieke klachten zijn toegenomen en dat de reumatoloog het fenomeen van Raynaud heeft vastgesteld, waardoor haar koude handen en voeten worden verklaard. Zoals het Uwv terecht heeft aangevoerd blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
7 oktober 2013 dat deze arts bij de beoordeling van appellantes belastbaarheid op de hoogte was van de vaststelling van dit ziektebeeld en dat met de aanwezigheid van dit ziektebeeld bij de heroverweging in bezwaar rekening is gehouden.
4.3.
Aan het standpunt van appellante dat haar gezondheidstoestand is verslechterd kan niet die waarde worden gehecht die appellante daaraan gehecht zou willen zien. In het onderhavige geschil staat immers appellantes gezondheidstoestand op 2 augustus 2013 centraal en kan met nadien toegenomen klachten en eventuele toegenomen beperkingen geen rekening worden gehouden.
4.4.
Nu de door appellante in hoger beroep overgelegde medische gegevens geen informatie bevatten die aanleiding vormen tot twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Voor het benoemen van een deskundige bestaat dan ook geen aanleiding.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) M.A.E. Adamsson

TM