ECLI:NL:CRVB:2016:225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewetuitkering wegens geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewetuitkering van appellante, die zich ziek had gemeld vanwege rug-, schouder- en psychische klachten. Appellante was voor 25 uur per week werkzaam als schoonmaakster en had na beëindiging van haar dienstverband een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 25 maart 2013 meldde zij zich ziek, maar na onderzoek door een verzekeringsarts op 2 augustus 2013 werd geconcludeerd dat zij hersteld was en weer geschikt voor haar arbeid. Het Uwv beëindigde daarop haar Ziektewetuitkering per 2 augustus 2013.
Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende hadden gemotiveerd waarom appellante geschikt werd geacht voor haar werkzaamheden. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten en voegde zij nieuwe medische gegevens toe, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere beoordeling in twijfel trok.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gezondheidstoestand van appellante op 2 augustus 2013 centraal stond, waardoor latere klachten niet in de beoordeling konden worden meegenomen. De uitspraak werd gedaan door C.C.W. Lange, met M.A.E. Adamsson als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 13 januari 2016.