ECLI:NL:CRVB:2016:2214
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verplichtstelling tot verzekering voor de AWBZ en de toepassing van Verordening 883/2004
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, geboren in Nederland en met de Oostenrijkse nationaliteit, heeft van 31 augustus 1983 tot 1 januari 2012 in Oostenrijk gewoond en is sindsdien teruggekeerd naar Nederland. Hij ontvangt zowel een Oostenrijkse arbeidsongeschiktheidsuitkering als Nederlandse uitkeringen op basis van de Toeslagenwet en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft appellant op 9 januari 2013 geïnformeerd dat hij vanaf 1 januari 2012 verplicht verzekerd is voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en dat hij een zorgverzekering in Nederland moet afsluiten. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat zijn Oostenrijkse verzekering goedkoper en beter is.
De Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard, met de onderbouwing dat appellant sinds 1 januari 2012 ingezetene van Nederland is en daarom onder de Nederlandse wetgeving valt. Appellant heeft vervolgens een verzoek ingediend voor een verklaring 'niet AWBZ verzekerd', wat ook is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant verplicht verzekerd is voor de AWBZ en dat hij onder de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving valt op basis van Verordening (EG) nr. 883/2004. De Raad heeft vastgesteld dat appellant, die in Nederland woont en uitkeringen ontvangt vanuit zowel Nederland als Oostenrijk, recht heeft op verstrekkingen krachtens de Nederlandse wetgeving. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.