Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, na het overlijden van haar echtgenoot op 19 maart 2013, een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de eis van ten minste 45% arbeidsongeschiktheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op verzoek van de Svb een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellante niet als arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. De Svb heeft het bezwaar van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft de beslissing van de Svb bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb de aanvraag voor de nabestaandenuitkering mocht weigeren. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad wees erop dat appellante niet meer dan 45% arbeidsongeschikt was en dat de belasting in de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellante niet overschreed. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.
De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, met N. van Rooijen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 15 juni 2016. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.