ECLI:NL:CRVB:2016:2159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
13 juni 2016
Zaaknummer
14/4824 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) wegens onvoldoende gegevens

In deze zaak heeft appellant op 20 januari 2014 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft appellant verzocht om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften van de rekening van zijn broer. Appellant heeft niet alle gevraagde gegevens tijdig overgelegd, wat heeft geleid tot het besluit van het college om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Dit besluit werd door de rechtbank Midden-Nederland in een eerdere uitspraak bevestigd. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoert dat de gevraagde gegevens niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van zijn recht op bijstand.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 7 juni 2016 geoordeeld dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. De Raad heeft vastgesteld dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn heeft verstrekt en dat deze gegevens essentieel waren voor de beoordeling van zijn financiële situatie. De Raad heeft ook overwogen dat appellant redelijkerwijs in staat was om de gevraagde gegevens te verkrijgen, aangezien hij de bankpas van zijn broer beheerde en contact met hem had. De Raad heeft de beroepsgronden van appellant verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van volledige en controleerbare gegevens bij aanvragen om bijstand en de bevoegdheid van het bestuursorgaan om aanvragen buiten behandeling te stellen indien de aanvrager niet voldoet aan de informatieverplichtingen.

Uitspraak

14/4824 WWB
Datum uitspraak: 7 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 25 juli 2014, 14/3809 en 14/3810 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Werk en inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 14/2314 WWB plaatsgehad op 12 april 2016, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg, [echtgenote] , dat is zijn echtgenote, en G.J.J. de Vries, tolk. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door P.A. van de Ven. In de zaak 14/2314 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 20 januari 2014 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij zijn aanvraag heeft de afdeling Werk en Inkomen appellant verzocht om nadere gegevens bij zijn aanvraag over te leggen.
1.2.
Bij brief van 30 januari 2014 heeft het college appellant verzocht uiterlijk op 15 februari 2014 onder meer afschriften van bankrekening RABO [nummer] ten name van
[naam] over de periode vanaf 1 maart 2013, een controleerbaar en verifieerbaar bewijs van het Burgerservicenummer (BSN) van [naam] en een controleerbaar een verifieerbaar bewijs waarvan appellant over de periode vanaf 20 september 2013 heeft geleefd te verstrekken. Het college heeft appellant erop gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten.
1.3.
Appellant heeft een deel van de gevraagde gegevens tijdig overgelegd. Onder meer verifieerbare en controleerbare bewijzen waarvan appellant in de periode vanaf 20 februari 2013 heeft geleefd en controleerbaar en verifieerbaar bewijs van het BSN en afschriften van de bankrekening van [naam] , heeft appellant echter niet overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 20 februari 2014 heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld omdat hij de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt.
1.5.
Bij besluit van 13 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 februari 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de aan hem gegeven termijn heeft verstrekt.
4.3.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie van betrokkene over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
4.4.
Anders dan appellant stelt heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de gegevens over de bankrekening van [naam] noodzakelijk waren voor het vaststellen van het recht op bijstand. Daartoe is van belang dat appellant op 29 augustus 2013 ten overstaan van twee handhavingsmedewerkers van de gemeente heeft verklaard dat hij de bankpas van zijn broer beheert. Gegevens over toegang tot die bankrekening zijn daarom van belang voor de beoordeling van het recht op bijstand. Appellant heeft aangevoerd dat de bankrekening van [naam] al lange tijd niet werd gebruikt, zodat deze gegevens ook daarom niet van belang waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. Omdat gegevens over de bankrekening niet zijn overgelegd, was het voor het dagelijks bestuur nu juist niet mogelijk om vast te stellen of de bankrekening werd gebruikt en zo ja, door wie. Het dagelijks bestuur heeft appellant dan ook terecht verzocht deze gegevens te verstrekken.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat hij redelijkerwijs niet over gegevens met betrekking tot [naam] en zijn bankrekening kon beschikken. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant beschikte over de bankpas van zijn broer en onderhield daarnaast contact met zijn broer, die in Irak verbleef. Hoewel het niet eenvoudig zal zijn geweest om bankafschriften van de rekening van zijn broer over te leggen, was dit zeker niet onmogelijk. De rechtbank heeft in dat verband terecht van belang geacht dat appellant aan het dagelijks bestuur niet om uitstel van de hersteltermijn heeft verzocht en dat appellant de gevraagde gegevens uiteindelijk wel heeft verkregen. Het dagelijks bestuur heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellant over genoemde gegevens kon beschikken.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, zodat gegevens over waar hij in de periode voorafgaande aan de aanvraag om bijstand van had geleefd, niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. Hij dreigde vanwege een huurachterstand uit zijn huis te worden gezet, zodat zonder meer sprake was van bijstandbehoevendheid. Deze beroepsgrond slaagt niet. De door appellant genoemde omstandigheden zijn onvoldoende voor het verkrijgen van een volledig inzicht in zijn financiële situatie. De verklaring van de zoon van appellant is daartoe evenmin toereikend, temeer daar deze verklaring niet met verifieerbare gegevens is onderbouwd.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd was de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C. Moustaïne

HD