ECLI:NL:CRVB:2016:2158

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
13 juni 2016
Zaaknummer
14/2314 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand op basis van niet tijdig overleggen van noodzakelijke gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die samen met zijn echtgenote bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft niet tijdig de gevraagde gegevens over zijn werk en financiële situatie overgelegd aan het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom. Het dagelijks bestuur heeft daarop de bijstand van de appellant opgeschort en later ingetrokken, omdat hij niet voldeed aan de informatieverplichtingen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet alle gevraagde gegevens tijdig heeft ingediend en dat dit hem kan worden verweten. De Raad oordeelt dat de opschorting en intrekking van de bijstand rechtmatig zijn, omdat de appellant niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af.

Uitspraak

14/2314 WWB
Datum uitspraak: 7 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 14 maart 2014, 14/802 en 14/803 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 14/4824 WWB plaatsgehad op 12 april 2016, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg, [naam echtgenote] , dat is zijn echtgenote, en G.J.J. de Vries, tolk. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door P.A. van de Ven. In de zaak 14/4824 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant en zijn echtgenote ontvingen vanaf 1 april 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een gehuwde. Appellant is vanaf 1 november 2010 gedurende enkele uren per week werkzaam bij kapsalon [naam kapsalon] . In verband met een tussentijdse controle naar het recht op bijstand heeft het dagelijks bestuur appellant bij brief van 3 juni 2013 verzocht om informatie over onder meer bankrekeningen van appellant en zijn echtgenote, van alle schulden die hij heeft, inclusief bewijsstukken, en van het werk van appellant, te weten een arbeidsovereenkomst.
1.2.
Bij brief van 20 augustus 2013 heeft een medewerker van afdeling Handhaving appellant en zijn echtgenote uitgenodigd voor een gesprek in verband met een rechtmatigheidsonderzoek op 29 augustus 2010. Tijdens dat gesprek heeft appellant verklaard dat hij vanaf 1 november 2010 bij [naam kapsalon] Kapsalon werkt en dat hij een maandlijst van de gewerkte uren kan inleveren. Verder heeft hij bankpasjes getoond, waaronder een bankpas van een Rabobankrekening op naam van [naam J] ( [J] ).
1.3.
De door appellant overgelegde informatie was voor het dagelijks bestuur aanleiding om bij brief van 10 september 2013 appellant en zijn echtgenote uit te nodigen voor een vervolggesprek op 20 september 2013 en hen te verzoeken om de volgende gegevens mee te nemen naar dat gesprek:
- geldige paspoorten (Nederlands en buitenlands) van hen beiden;
- verifieerbare gegevens waaruit de gewerkte uren (gespecificeerd naar dag en tijd) van appellant in kapsalon [naam kapsalon] blijken over de periode van 1 november 2010 tot 20 september 2013;
- complete bankafschriften van alle rekeningen van hun beiden over de periode van 11 juni 2013 tot 20 september 2013;
- verifieerbare gegevens waaruit blijkt wie [J] is (geboortedatum, BSN).
1.4.
Appellant heeft op 20 september 2013 paspoorten overgelegd, die op 16 september 2013 zijn afgegeven, een lijst met gewerkte uren over de periode van 1 september 2013 tot en met
19 september 2013 en bankafschriften van zijn eigen bankrekening en de bankrekening van zijn echtgenote. Appellant heeft later op die dag de verlopen paspoorten van hem en zijn echtgenote overgelegd.
1.5.
Bij besluit van 24 september 2013 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant met ingang van 20 september 2013 opgeschort, omdat appellant niet alle gevraagde gegevens had overgelegd. Tevens heeft het dagelijks bestuur hierbij opnieuw om overlegging van gegevens gevraagd. Het dagelijks bestuur heeft onder meer verzocht om uiterlijk
10 oktober 2013 verifieerbare gegevens over te leggen waaruit de exacte periode van verblijf in het buitenland blijkt, verifieerbare gegevens waaruit blijkt hoe de reizen naar het buitenland zijn bekostigd, adresgegevens van de adressen waar appellant verbleven heeft, verifieerbare gegevens waaruit de gewerkte uren van appellant in kapsalon [naam kapsalon] blijken over de periode van 1 november 2010 tot 1 september 2013, verifieerbare gegevens waaruit blijkt wie [J] is en complete afschriften van de bankrekening van [J] over de periode vanaf 1 maart 2013.
1.6.
Het dagelijks bestuur heeft op 10 oktober 2013 een ongedateerde brief van appellant ontvangen waarin hij onder meer uitleg geeft over verblijf bij familie in het buitenland. [J] is de jongere broer van appellant die niet in Nederland woont. Hij is zijn bankpasje vergeten toen hij bij appellant op vakantie was. Verder heeft hij verklaard dat hij financieel wordt ondersteund door zijn zoon. Bij de brief heeft appellant een werkrooster gevoegd over de periode van 3 tot 19 september 2013.
1.7.
Bij besluit van 14 oktober 2013 heeft het dagelijks bestuur het recht op bijstand met ingang van 20 september 2013 ingetrokken op de grond dat appellant heeft verzuimd alle bij het opschortingsbesluit van 24 september 2013 gevraagde gegevens over te leggen.
1.8.
Bij besluit van 28 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen de besluiten van 24 september 2013 en 14 oktober 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Opschorting
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB heeft het bijstandverlenend orgaan de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent.
4.2.
Anders dan appellant stelt gaat het hier om voor de vaststelling van het recht op bijstand noodzakelijke gegevens. De gevraagde gegevens hadden onder meer betrekking op de vaststelling van het inkomen van appellant. Omdat de inkomsten van appellant in mindering werden gebracht op de bijstand was het van belang dat het dagelijks bestuur de hoogte van de inkomsten kon vaststellen. Ook de gegevens over [J] en zijn bankrekening zijn noodzakelijk voor de beoordeling van het recht op bijstand. Daartoe is van belang dat appellant tijdens het gesprek op 29 augustus 2013 heeft verklaard dat [J] in het buitenland woont en dat hij de pas van [J] beheert.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant de bij het opschortingsbesluit verzochte gegevens niet uiterlijk op 10 oktober 2013 heeft overgelegd. Appellant heeft in zijn brief die is ontvangen op 10 oktober 2013 weliswaar enige uitleg verstrekt over verblijf in het buitenland, waar hij van heeft geleefd en over de identiteit van [J] , maar hij heeft verzuimd daarover verifieerbare gegevens over te leggen. Het werkrooster over een gedeelte van de maand september 2013 is daartoe onvoldoende.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij niet binnen de gestelde termijn over de gevraagde gegevens kon beschikken en dat hij niet wist dat hij om uitstel van de gestelde termijn had kunnen vragen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant redelijkerwijs over de gevraagde gegevens kon beschikken. Ten aanzien van de werkroosters is van belang dat appellant op 29 augustus 2013 heeft verklaard dat de gewerkte uren worden bijgehouden met een werkrooster en dat de boekhouder deze uren bijhoudt. Ook indien de uren pas vanaf september 2013 bijgehouden zouden zijn, zoals appellant stelt, had het op zijn weg gelegen om dan in ieder geval de werkroosters over de gehele maand september en een deel van oktober 2013 over te leggen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het op de weg van appellant lag om uitstel te vragen, indien hij niet over de gegevens kon beschikken. Dat appellant daar niet van op de hoogte was, neemt niet weg dat hij bij het dagelijks bestuur had kunnen informeren zodat het dagelijks bestuur hem op de mogelijkheid had kunnen wijzen. Omdat appellant reeds de gevraagde werkroosters niet heeft overgelegd is niet meer van belang of hij redelijkerwijs kon beschikken over de gegevens van [J] . Wat appellant heeft aangevoerd kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens hem niet kan worden verweten.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54,
eerste lid, van de WWB is voldaan. Wat appellant verder naar voren heeft gebracht vormt geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand van appellant met ingang van
20 september 2013 gebruik heeft kunnen maken.
Intrekking
4.6.
Ingevolge artikel 54, vierde lid, van de WWB kan het dagelijks bestuur, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.7.
Het dagelijks bestuur heeft in het opschortingsbesluit uitdrukkelijk gewezen op het feit dat het geconstateerde verzuim zal kunnen leiden tot intrekking van de bijstand. Vaststaat dat appellant niet alle door het dagelijks bestuur verlangde gegevens binnen de daartoe gestelde hersteltermijn heeft verstrekt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet volledig overleggen van de gevraagde gegevens hem niet kan worden verweten.
4.8.
Hiermee is gegeven dat ook aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54,
vierde lid, van de WWB is voldaan. Het dagelijks bestuur was daarom bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 20 september 2013 in te trekken. Wat appellant heeft aangevoerd vormt geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bijstand van appellant met ingang van
20 september 2013 gebruik heeft kunnen maken.
4.9.
Uit 4.5 en 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C. Moustaïne

HD