ECLI:NL:CRVB:2016:2147

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
14-1020 ZW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

Op 10 juni 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een appellant die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het niet betalen van het griffierecht. De Raad had eerder, op 12 augustus 2015, geoordeeld dat het griffierecht niet tijdig was betaald, en dat de appellant niet in verzuim kon worden geacht. In het verzetschrift verklaarde de appellant dat hij door financiële problemen niet in staat was het griffierecht te betalen. Tijdens de zitting op 10 mei 2016 verzocht de appellant om de mogelijkheid te krijgen het griffierecht alsnog te voldoen, omdat hij geld kon lenen van zijn zus. De Raad oordeelde echter dat er geen grond was om de appellant niet te verwijten dat het griffierecht niet was betaald. De appellant had niet de gevraagde financiële gegevens overgelegd en zijn inkomen in de relevante maanden was hoger dan de norm voor vrijstelling van het griffierecht. De Raad concludeerde dat het wettelijke stelsel geen ruimte bood voor een nieuwe termijn voor betaling van het griffierecht. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 juni 2016
14/1020 ZW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 januari 2014, 13/2399 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 12 augustus 2015 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 10 mei 2016. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 12 augustus 2015 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 22 april 2015 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft appellant onder meer verklaard dat hij vanwege zijn financiële situatie niet in staat is om het griffierecht te betalen. Ter zitting heeft appellant verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het griffierecht alsnog te voldoen, omdat hij geld kan lenen van zijn zus.
De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat appellant niet kan worden verweten dat het griffierecht niet is betaald. De Raad heeft appellant in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij voldeed aan de voorwaarden waaronder vrijstelling van het griffierecht kan worden verleend. Appellant heeft echter niet de gevraagde financiële gegevens over de maanden februari en maart 2014 overgelegd. Ter zitting heeft appellant bovendien verklaard dat zijn inkomen in die maanden hoger was dan de voor vrijstelling van het griffierecht geldende norm. Het wettelijke stelsel biedt geen ruimte om appellant een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht te gunnen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van N. Talhaoui als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2016.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) N. Talhaoui

MO