ECLI:NL:CRVB:2016:213

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/5152 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandeling stellen aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om zijn aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling te stellen. Appellant had op 10 juni 2013 een aanvraag ingediend, maar het college verzocht hem om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften en salarisstroken. Appellant heeft wel enkele gegevens verstrekt, maar niet alle gevraagde informatie binnen de gestelde termijnen. Het college heeft daarop besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen, wat appellant in beroep aanvecht.

De rechtbank Rotterdam heeft in de eerdere uitspraak van 30 juli 2014 het beroep van appellant ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt appellant dat hij door zijn psychische stoornis niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te overleggen. De Centrale Raad van Beroep overweegt dat het college op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant niet tijdig de benodigde gegevens heeft aangeleverd. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn psychische toestand niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

De uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, met R.G. van den Berg als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.

Uitspraak

14/5152 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 juli 2014, 13/7779 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Lagrand.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 10 juni 2013 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.2.
Bij brief van 14 juni 2013 heeft het college appellant gevraagd uiterlijk op 24 juni 2013 gegevens, waaronder bankafschriften, te verstrekken. Het college heeft appellant erop gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten. Appellant heeft tijdig bankafschriften overgelegd.
1.3.
Bij brief van 5 juli 2013 heeft het college appellant gevraagd uiterlijk op 12 juli 2013 aanvullende gegevens te verstrekken, waaronder salarisstroken van [vof] over de maanden mei en juni 2013 en een schriftelijke verklaring omtrent de stortingen op de bankrekening van appellant. Het college heeft appellant er nogmaals op gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling wordt gelaten.
1.4.
Bij besluit van 5 juli 2013 heeft het college aan appellant een voorschot van € 651,58 toegekend in de vorm van een lening.
1.5.
Bij besluit van 18 juli 2013 heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld omdat hij de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt. Bij afzonderlijk besluit van 18 juli 2013 heeft het college het voorschot van € 651,58 van appellant teruggevorderd.
1.6.
Bij besluit van 24 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 18 juli 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de door het college gevraagde gegevens nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellant deze gegevens niet binnen de hersteltermijn heeft verstrekt. Appellant betwist dat hij binnen de hersteltermijn redelijkerwijs over de gevraagde gegevens kon beschikken.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hem, gelet op zijn psychische stoornis, niet toegerekend kan worden dat hij de gevraagde gegevens niet tijdig heeft ingeleverd. Hij stelt dat hij zijn klantmanager heeft uitgelegd dat hij afhankelijk is van zijn werkgever voor de loonstroken en dat hij deze niet op tijd kon inleveren. Daarmee heeft hij impliciet uitstel gevraagd van de gestelde termijn.
4.4.
Uit de gegevens die appellant naar aanleiding van de brief van 14 juni 2013 heeft overgelegd heeft het college niet kunnen opmaken dat appellant als gevolg van zijn psychische gesteldheid niet in staat was de gevraagde stukken te overleggen. Die stukken heeft hij immers wel tijdig overgelegd. Ook uit de door appellant overgelegde brief van
18 februari 2013 van het Erasmus MC blijkt dat niet. Indien appellant niet in staat was geweest om als gevolg van zijn aandoening de gevraagde stukken te verstrekken, had het op zijn weg gelegen om daarvoor hulp in te roepen. Dat appellant impliciet uitstel heeft gevraagd voor het verstrekken van de gevraagde gegevens heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Anders dan appellant stelt, ligt het niet op de weg van het college om uit eigen beweging uitstel te verlenen, zeker niet nu het een aanvraag om bijstand betreft. Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.
4.5.
Tegen de terugvordering van het verstrekte voorschot heeft appellant geen zelfstandige gronden gericht, zodat dit geen nadere bespreking behoeft.
4.6.
Uit 4.4 volgt dat het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd was de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet
worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) R.G. van den Berg

HD