ECLI:NL:CRVB:2016:210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/6795 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verblijf in het buitenland zonder zeer dringende redenen

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellant, die langer dan vier weken in het buitenland verbleef. Appellant ontving vanaf 30 juli 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij verbleef van 14 september tot en met 8 oktober 2013 in Turkije om zijn zieke moeder te verzorgen en vroeg toestemming om van 4 november tot en met 1 december 2013 in Turkije te blijven voor zijn huwelijk. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand met ingang van 7 november 2013 ingetrokken, omdat appellant langer dan vier weken buiten Nederland verbleef, wat in strijd is met artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond. Appellant stelde dat er zeer dringende redenen waren voor zijn verblijf in Turkije, zowel vanwege de gezondheid van zijn moeder als zijn huwelijk. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de door appellant aangevoerde omstandigheden geen acute noodsituatie vormden die rechtvaardigde dat de bijstand werd voortgezet. De Raad concludeerde dat appellant in de periode van 14 september tot en met 8 oktober 2013 recht op bijstand had, maar dat dit niet gold voor de periode na 7 november 2013.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken. De omstandigheden die appellant aanvoerde, zoals de voorbereiding van zijn huwelijk, vormden geen levensbedreigende situatie of ernstige noodsituatie die de voortzetting van de bijstand rechtvaardigde. De Raad wees ook het beroep op het recht om te huwen en een gezin te stichten af, omdat appellant in staat was om in Turkije te huwen zonder dat dit inbreuk maakte op zijn rechten.

Uitspraak

14/6795 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 november 2014, 14/2023 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Kafa, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 15/2304 WWB plaatsgevonden op
24 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door I. Celic als tolk en mr. Kafa. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Lagrand. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft vanaf 30 juli 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft van 14 september 2013 tot en met 8 oktober 2013 (25 dagen) met behoud van uitkering verblijf gehouden in Turkije in verband met de verzorging van zijn zieke moeder. Appellant heeft op 23 oktober 2013 toestemming verzocht om van 4 november 2013 tot en met 1 december 2013 met behoud van uitkering in Turkije te mogen verblijven in verband met zijn voorgenomen huwelijk op
5 november 2013 en het trouwfeest. Appellant heeft van het college toestemming gekregen om drie dagen met behoud van uitkering in Turkije te verblijven, namelijk van 4 november 2013 tot en met 6 november 2013. Appellant is vervolgens naar Turkije vertrokken en op
3 december 2013 weer in Nederland teruggekeerd.
1.2.
Bij besluit van 2 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 februari 2014 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 7 november 2013 ingetrokken. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant, gelet op artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB, geen recht (meer) heeft op bijstand omdat hij in het kalenderjaar 2013 langer dan vier weken verblijf heeft gehouden buiten Nederland.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat sprake was van zeer dringende redenen om in Turkije te verblijven, zowel in verband met de gezondheidssituatie van zijn moeder als in verband met zijn bruiloft en het daaraan verbonden huwelijksfeest. Voorts heeft appellant ter zitting nog een beroep gedaan op het internationaal vastgelegde recht om te huwen en een gezin te stichten. Daarbij heeft appellant verwezen naar het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het eerste lid van artikel 16 van de WWB biedt de mogelijkheid om aan een persoon die geen recht op bijstand heeft de gevraagde bijstand niettemin te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen noodzaken. In een dergelijk geval dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Er is sprake van een acute noodsituatie indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Ernstig letsel kan zowel psychisch als lichamelijk letsel omvatten.
4.2.
Met betrekking tot het verblijf van appellant in Turkije wegens de gezondheidstoestand van zijn moeder kan toetsing aan artikel 16, eerste lid, van de WWB niet aan de orde komen, omdat appellant in de betreffende periode, van 14 september tot en met 8 oktober 2013, wel recht op bijstand had en ook bijstand ingevolge de WWB heeft ontvangen.
4.3.
Met betrekking tot het verblijf van appellant in Turkije wegens het huwelijk van appellant en het daaraan verbonden huwelijksfeest, heeft appellant het volgende aangevoerd. Eind oktober 2013 hoorde appellant dat hij zou gaan trouwen met een vrouw die zijn zuster in Turkije voor hem had uitgezocht. Het huwelijk in Turkije is voltrokken op 5 november 2013 en het huwelijksfeest vond plaats op 25 november 2013. In de tussenliggende periode diende appellant daarvoor zaken te regelen. Dit is de gebruikelijke gang van zaken in zijn cultuur. Appellant kon zich daar niet aan onttrekken en diende dus in Turkije te blijven. Het was daarom voor hem onmogelijk om op 7 november 2013 weer terug te zijn in Nederland.
4.4.
De door appellant aangevoerde omstandigheden vormen geen levensbedreigende situatie of een situatie welke voor appellant blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kon hebben. Van een acute noodsituatie als onder 4.1 bedoeld was dan ook geen sprake.
4.5.
Ook het beroep dat appellant kennelijk doet op de in artikel 12 van het EVRM vervatte bepaling dat mannen en vrouwen van huwbare leeftijd het recht hebben te huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten die de uitoefening van dit recht beheersen, slaagt niet. Appellant is in de gelegenheid gesteld om in Turkije te huwen. De omstandigheid dat het college de bijstand heeft ingetrokken in verband met het verblijf van appellant in Turkije na de huwelijksvoltrekking leidt niet tot het oordeel dat het college daardoor inbreuk heeft gemaakt op het recht van appellant om te huwen en een gezin te stichten.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van
R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
19 januari 2016.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) R.G. van den Berg

HD