ECLI:NL:CRVB:2016:210
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verblijf in het buitenland zonder zeer dringende redenen
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellant, die langer dan vier weken in het buitenland verbleef. Appellant ontving vanaf 30 juli 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij verbleef van 14 september tot en met 8 oktober 2013 in Turkije om zijn zieke moeder te verzorgen en vroeg toestemming om van 4 november tot en met 1 december 2013 in Turkije te blijven voor zijn huwelijk. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand met ingang van 7 november 2013 ingetrokken, omdat appellant langer dan vier weken buiten Nederland verbleef, wat in strijd is met artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond. Appellant stelde dat er zeer dringende redenen waren voor zijn verblijf in Turkije, zowel vanwege de gezondheid van zijn moeder als zijn huwelijk. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de door appellant aangevoerde omstandigheden geen acute noodsituatie vormden die rechtvaardigde dat de bijstand werd voortgezet. De Raad concludeerde dat appellant in de periode van 14 september tot en met 8 oktober 2013 recht op bijstand had, maar dat dit niet gold voor de periode na 7 november 2013.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken. De omstandigheden die appellant aanvoerde, zoals de voorbereiding van zijn huwelijk, vormden geen levensbedreigende situatie of ernstige noodsituatie die de voortzetting van de bijstand rechtvaardigde. De Raad wees ook het beroep op het recht om te huwen en een gezin te stichten af, omdat appellant in staat was om in Turkije te huwen zonder dat dit inbreuk maakte op zijn rechten.