ECLI:NL:CRVB:2016:2038

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
14/6002 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Sociale verzekeringsbank inzake vergoeding psychotherapeutische kosten

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder) van 8 oktober 2014, waarin de vergoeding van psychotherapeutische behandelingen werd afgewezen. Appellante, geboren in 1942 en erkend als vervolgde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), had eerder aanspraken op grond van de Wuv die waren omgezet naar aanspraken op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad heeft vastgesteld dat appellante in een vroeg stadium is gewezen op de verplichting om declaraties bij haar zorgverzekeraar in te dienen. De door appellante ervaren administratieve rompslomp bij het indienen van deze declaraties werd niet als een gegronde reden gezien om van de wettelijke verplichting af te wijken. De Raad oordeelde dat de wijze van declareren niet specifiek is voor de Wubo en dat appellante, ongeacht haar Wuv-aanspraken, met dezelfde administratieve procedures zou zijn geconfronteerd. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij het bestreden besluit in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in aanwezigheid van griffier R.G. van den Berg op 2 juni 2016.

Uitspraak

14/6002 WUBO
Datum uitspraak: 2 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 oktober 2014, kenmerk BZ01715679 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2016. Daar is appellante verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Breevoort. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1942, is in 1975 erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). In de loop der tijd zijn aan appellante diverse voorzieningen op grond van de Wuv toegekend.
1.2.
Bij besluit van 16 maart 2012 zijn, desgevraagd, de Wuv-aanspraken van appellante omgezet naar aanspraken op grond van de Wubo. Aanvaard is dat de psychische klachten en psychosomatische spierspanningsklachten in verband staan met het meegemaakte oorlogsgeweld en bij haar hebben geleid tot blijvende invaliditeit. Met ingang van 1 december 2011 zijn aan haar toegekend de toeslag op grond van artikel 19 van de Wubo en enkele voorzieningen, waaronder een vergoeding voor de kosten van niet-gedekte medische behandeling en medicijnen in verband met de psychische klachten en psychosomatische spierspanningsklachten.
1.3.
Bij betalingsbeschikking van 22 februari 2013 heeft verweerder de kosten vergoed van een psychotherapeutische behandeling die op 13 november 2012 heeft plaatsgevonden. Tevens is vermeld dat eerstelijns psychologische zorg in een jaar voor maximaal zeven zittingen kan worden vergoed als de eerste vijf zittingen bij de zorgverzekeraar zijn gedeclareerd. Omdat dit niet eerder aan appellante is meegedeeld heeft verweerder aanleiding gezien de behandelingen tot en met de maand februari 2013 volledig te vergoeden, onder vermelding dat appellante de kosten van behandelingen vanaf maart 2013 eerst bij haar zorgverzekeraar dient te declareren.
1.4.
Bij betalingsbeschikking van 24 januari 2014 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellante om de kosten te vergoeden van psychotherapeutische behandelingen op 18 juni 2013 en 10 september 2013. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. In dat verband is overwogen dat de omstandigheid dat de kosten niet door het Gemeenschappelijk Stelsel van Ziektekostenverzekering van de Europese instellingen (GSZV) worden vergoed omdat niet wordt voldaan aan de vereisten die het GSZV stelt, voor verweerder geen reden is de kosten wel voor zijn rekening te nemen. Daarbij is opgemerkt dat de kosten slechts voor vergoeding in aanmerking kunnen komen voor zover deze niet ten laste kunnen worden gebracht van een ziektekostenverzekeraar.
2. In beroep is door appellante benadrukt dat het declareren bij GSZV leidt tot veel (administratieve) rompslomp en ergernissen. Zo kan het maanden duren voordat de declaraties worden vergoed. Daarnaast is de vergoeding slechts voor een tijdelijke periode en voor een beperkt aantal sessies toegekend. Dit brengt mee dat appellante regelmatig het GSZV moet benaderen om de kosten vergoed te krijgen en zonodig, bij een afwijzing daarvan, daarna bij verweerder een aanvraag moet indienen om de voor haar rekening blijvende kosten alsnog vergoed te krijgen. Appellante acht dit een omslachtige werkwijze, die kan worden voorkomen als verweerder alle declaraties voor zijn rekening neemt. Het aantal behandelingen dat voor vergoeding in aanmerking komt bestrijdt appellante niet.
3. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
3.1.
Op grond van artikel 32 van de Wubo komen voor vergoeding in aanmerking - kort weergegeven - de extra ten laste van het burger-oorlogsslachtoffer blijvende kosten van medische voorzieningen die noodzakelijk zijn in verband met zijn oorlogsinvaliditeit. Op grond van artikel 32, vijfde lid, van de Wubo worden slechts die kosten vergoed die niet ten laste kunnen worden gebracht van een zorgverzekering ingevolge de Zorgverzekeringswet of een andere ziektekostenverzekering. Hiervan kan worden afgeweken indien, gezien de individuele omstandigheden van de aanvrager, daartoe gegronde redenen zijn.
3.2.
Verweerder heeft geen aanleiding gezien om in het geval van appellante gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het onder 3.1 omschreven wettelijke vereiste. De Raad kan dat niet voor onjuist houden. Appellante is er in een vroeg stadium op gewezen dat zij declaraties bij haar zorgverzekeraar moet indienen. De door haar beschreven rompslomp die het indienen van declaraties bij het GSZV met zich brengt kan niet worden aangemerkt als een gegronde reden om van de wettelijke verplichting af te wijken. Eenieder die bij een zorgverzekeraar declaraties moet indienen ziet zich in meerdere of mindere mate geconfronteerd met administratieve handelingen. Hierbij wordt nog opgemerkt dat - zoals namens verweerder ter zitting is toegelicht - de wijze van declareren niet specifiek is voor de Wubo en losstaat van de omzetting van haar Wuv-aanspraken. Ook indien appellante haar Wuv-aanspraken had behouden zou zij met dezelfde werkwijze geconfronteerd zijn geweest.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD