ECLI:NL:CRVB:2016:2038
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit Sociale verzekeringsbank inzake vergoeding psychotherapeutische kosten
In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder) van 8 oktober 2014, waarin de vergoeding van psychotherapeutische behandelingen werd afgewezen. Appellante, geboren in 1942 en erkend als vervolgde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), had eerder aanspraken op grond van de Wuv die waren omgezet naar aanspraken op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad heeft vastgesteld dat appellante in een vroeg stadium is gewezen op de verplichting om declaraties bij haar zorgverzekeraar in te dienen. De door appellante ervaren administratieve rompslomp bij het indienen van deze declaraties werd niet als een gegronde reden gezien om van de wettelijke verplichting af te wijken. De Raad oordeelde dat de wijze van declareren niet specifiek is voor de Wubo en dat appellante, ongeacht haar Wuv-aanspraken, met dezelfde administratieve procedures zou zijn geconfronteerd. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij het bestreden besluit in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in aanwezigheid van griffier R.G. van den Berg op 2 juni 2016.