ECLI:NL:CRVB:2016:2011

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
15/1100 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering van ZW-uitkering na ziekmelding en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die tot 31 maart 2010 als assistent bedrijfsleider werkte, meldde zich op 25 augustus 2011 ziek. Het Uwv concludeerde dat appellant na de voorgeschreven wachttijd vanaf 22 augustus 2013 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant ontving vanaf die datum weer een WW-uitkering. Na een nieuwe ziekmelding op 5 juni 2014, wegens toegenomen klachten, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 5 juni 2014 geen recht had op ziekengeld.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank geen rekening had gehouden met zijn degeneratieve rugafwijking, die niet in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was meegenomen. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat er geen aanleiding was voor een deskundigenonderzoek. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/1100 ZW
Datum uitspraak: 25 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 januari 2015, 14/8530 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVRLOOP
Namens appellant heeft mr. K.M. van Dijk-Opstal hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk-Opstal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is tot 31 maart 2010 werkzaam geweest als assistent bedrijfsleider voor 40 uur per week. Appellant heeft zich op 25 augustus 2011 ziek gemeld. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 22 augustus 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht functies als wikkelaar (SBC-code 267050), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), samensteller metaalwaren
(SBC-code 264140), produktiemedewerker karton (SBC-code 111174) en magazijn/expeditie medewerker (SBC-code 111220) te vervullen. Vanaf 22 augustus 2013 heeft hij weer
WW-uitkering ontvangen. Appellant heeft zich op 5 juni 2014 ziek gemeld wegens toegenomen depressieve klachten en akoestische hallucinaties.
1.2.
Op 15 juli 2014 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 5 juni 2014 geschikt geacht voor het vervullen van de functie van magazijn-expeditiemedewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 16 juli 2014 vastgesteld dat appellant per 5 juni 2014 geen recht heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 september 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de beroepsgrond dat geen rekening is gehouden met de degeneratieve rugafwijking. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is alleen rekening gehouden met psychische klachten. De klachten en beperkingen voortvloeiend uit de rugafwijking zijn in zijn geheel buiten beschouwing gebleven omdat appellant daarvoor nog niet onder behandeling was.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de degeneratieve rugklachten van appellant wel zijn meegenomen in de beschouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het rapport van 4 september 2014 is uitdrukkelijk melding gemaakt van de brief van neuroloog dr. S.C. Ponten van 11 augustus 2014. Voor het opstellen van een nieuwe FML bestaat in dit geval geen aanleiding. Bij een beoordeling in het kader van de ZW wordt slechts beoordeeld of er aanleiding is aan te nemen dat de eerder vastgestelde beperkingen zijn gewijzigd en als dat het geval is, of de belanghebbende in staat is ten minste één van de oorspronkelijk geduide functies te vervullen.
4.3.
De conclusie van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht, dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek onjuist is en dat er daarom geen reden is voor het instellen van een deskundigenonderzoek, kan worden gevolgd. De overwegingen die de rechtbank daartoe hebben geleid worden geheel onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere gegevens ingebracht die zijn standpunt kunnen onderbouwen.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) I.G.A.H. Toma

MO