ECLI:NL:CRVB:2016:2009

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
13/3884 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldige nalatigheid bij premiebetaling AOW door verzekerde in detentie in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) waarin zij schuldig nalatig werd verklaard voor het niet betalen van de premie voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) over het jaar 2004. De Svb had vastgesteld dat appellante een openstaande schuld had, gebaseerd op informatie van de belastingdienst. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij geen aanslag voor de premie volksverzekeringen over 2004 had ontvangen en dat de ambtshalve opgelegde aanslag onjuist was. De Raad beoordeelde de zaak aan de hand van de relevante wetgeving en concludeerde dat de appellante, ondanks haar detentie in het buitenland, verantwoordelijk was voor het behartigen van haar belangen in Nederland. De Raad oordeelde dat het niet ontvangen van de aanslag voor rekening en risico van appellante kwam, en dat er geen omstandigheden waren die haar nalatigheid konden rechtvaardigen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de Svb, waarbij werd vastgesteld dat appellante schuldig nalatig was in het betalen van de verschuldigde premie. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verzekerden om zorg te dragen voor hun verplichtingen, ook wanneer zij zich in het buitenland bevinden, ongeacht de omstandigheden.

Uitspraak

13/3884 AOW
Datum uitspraak: 29 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
11 juli 2013, 11/1929 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante], te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Driessen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1. Met een besluit van 16 mei 2008, verzonden 15 juli 2010, heeft de Svb appellante laten weten van de belastingdienst bericht ontvangen te hebben dat appellante een openstaande schuld heeft. Dit betreft onder andere nog te betalen premie volksverzekeringen over het jaar 2004. De Svb heeft op basis hiervan bepaald dat appellante voor 100% schuldig nalatig is geweest over dat jaar de verschuldigde premie voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) te betalen. Dit besluit is, bij beslissing op bezwaar van 7 juni 2011 (bestreden besluit), in stand gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante onder meer aangevoerd dat zij van de belastingdienst geen aanslag premie volksverzekeringen over 2004 heeft ontvangen. Appellante meent dat de ambtshalve opgelegde aanslag onjuist is, maar zij kan door het tijdsverloop geen aangifte meer doen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het jaar in geschil - 2004 - en het bepaalde in artikel 42 van de Invoeringswet volksverzekeringen zal de Raad het beroep beoordelen met in achtneming van de in dat jaar geldende artikelen 18 en 18a van de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv).
Artikel 18 van de Wfv luidde ten tijde in dit geding van belang als volgt:
1. Indien een premieplichtige nalatig is gebleven over een bepaald jaar de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen, houdt de Sociale Verzekeringsbank daarvan aantekening indien zij beslist dat van een schuldig nalaten sprake is.
2. Een premieplichtige is schuldig nalatig indien hij nalaat de door hem op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen. Voor zover de premieplichtige kan aantonen dat er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden, wordt afgezien van het schuldig nalatig stellen van de premieplichtige.
3. In afwijking van het tweede lid, wordt van schuldig nalatig stellen niet afgezien indien:
a. de aanslag voor de premie voor de volksverzekeringen ambtshalve is vastgesteld omdat de premieplichtige geen of onvoldoende medewerking heeft verleend bij het vaststellen van het premie-inkomen;(…).
Artikel 18a van de Wfv luidde ten tijde in dit geding van belang als volgt:
“Het beroep kan niet zijn gegrond op het verweer dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Het beroep kan slechts dan zijn gegrond op het verweer dat de aanslag niet is ontvangen, indien belanghebbende aannemelijk kan maken dat hij de aanslag nimmer ontvangen heeft en dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan het niet ontvangen van de aanslag hem kan worden toegerekend.”
4.2.
De hiervoor weergegeven regeling is per 1 januari 2006 vervallen en opgenomen in de artikelen 61 en 62 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslag voor de premie voor de volksverzekeringen 2004 ambtshalve is opgelegd. Gezien het bepaalde in artikel 18, derde lid, onder a, van de Wvf betekent dit dat van schuldig nalatig stellen niet wordt afgezien, tenzij voldaan is aan het bepaalde in artikel 18a van de Wfv. Ter onderbouwing hiervan wijst appellante op het feit dat zij vanaf eind 2004 voor enige jaren in Noorwegen gedetineerd heeft gezeten, waarvan de eerste maanden onder beperkingen. Door deze detentie heeft zij noch het verzoek van de belastingdienst aangifte te doen, noch de aanslag ontvangen. Deze feiten kunnen niet leiden tot de conclusie dat er omstandigheden zijn op grond waarvan het niet aan appellante toe te rekenen valt dat zij de aanslag niet heeft ontvangen. Een verzekerde die geruime tijd in het buitenland verblijft, ook al is dit in detentie, dient zorg te dragen voor behartiging van zijn belangen in Nederland. De vraag of de uitschrijving uit de persoonsregister door de gemeente juist is geschied, is in dit verband niet van belang. Het niet ontvangen van de aanslag van de belastingdienst komt, in de gegeven omstandigheden, voor rekening en risico van appellante.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2016.
(getekend) T.L. de Vries
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

MO