ECLI:NL:CRVB:2016:200

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/5033 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op grond van studiefinanciering en inschrijving voor opleiding

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor een jongere die zich te laat heeft ingeschreven voor een opleiding en studiefinanciering. Appellante ontving tot 1 augustus 2013 bijstand, maar werd door het Jongerenloket van de gemeente Rotterdam gewezen op de mogelijkheid om zich in te schrijven voor een opleiding voor het studiejaar 2013-2014. Ondanks het advies om zich voor 15 juli 2013 in te schrijven, heeft appellante dit niet tijdig gedaan. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft daarop de bijstand van appellante opgeschort en uiteindelijk ingetrokken per 1 augustus 2013, omdat zij niet de benodigde gegevens had verstrekt.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij de brief van 18 juni 2013, waarin zij werd gewezen op de inschrijving, niet heeft ontvangen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat, ongeacht de ontvangst van deze brief, appellante op de hoogte had moeten zijn van haar verplichtingen om zich in te schrijven voor een opleiding. De Raad bevestigt dat appellante niet tijdig heeft gehandeld en dat de intrekking van de bijstand op juiste gronden heeft plaatsgevonden.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.

Uitspraak

14/5033 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 juli 2014, 13/7948 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Kafa, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015.
Namens appellante is verschenen mr. Kafa. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Lagrand.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving tot 1 augustus 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij brief van 18 juni 2013 heeft het Jongerenloket van de gemeente Rotterdam appellante erop gewezen dat zij voor het studiejaar 2013-2014 kan starten met een opleiding. Het Jongerenloket heeft haar daarom geadviseerd zich voor 15 juli 2013 in te schrijven voor een opleiding. Bij brief van 24 juli 2013 heeft het college appellante verzocht om voor
2 augustus 2013 een aanmeldbewijs, bewijs van studiefinanciering of bewijsstukken dat appellante geen onderwijs kan volgen te verstrekken. Daarbij is zij erop gewezen dat de uitkering zal worden beëindigd als daaraan geen gevolg wordt gegeven.
1.3.
Bij besluit van 19 augustus 2013 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 augustus 2013 opgeschort op de grond dat zij niet de benodigde gegevens heeft verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 2 september 2013 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 augustus 2013 opgeschort en haar in de gelegenheid gesteld het verzuim voor
16 september 2013 te herstellen. Zij is er daarbij op gewezen dat de bijstand zal worden ingetrokken met ingang van 1 augustus 2013 indien het verzuim niet is hersteld.
1.5.
Bij besluit van 16 september 2013 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 augustus 2013 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB. Bij brief van 18 september 2013 heeft het college de grondslag van dat besluit gewijzigd en de intrekking gebaseerd op artikel 13, tweede lid onder c, onder 2, van de WWB.
1.6.
Bij besluit van 5 november 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 16 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft de intrekking van bijstand gebaseerd op artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, sub 2, van de WWB. Op grond van die bepaling bestaat geen recht op algemene bijstand voor degene die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en:
1. in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wsf 2000, dan wel
2. in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgt.
4.2.
Niet in geschil is dat de opleiding die appellante sinds 1 september 2013 volgt en in verband waarmee zij studiefinanciering ontvangt op 1 augustus 2013 is aangevangen, zodat zij vanaf die datum in aanmerking zou zijn gekomen voor studiefinanciering.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat zij de niet aangetekend verzonden brief van 18 juni 2013 niet heeft ontvangen, zodat zij niet in staat was om zich tijdig voor de opleiding in te schrijven. De aangetekend verzonden brief van 24 juli 2013 heeft zij wel ontvangen, maar op dat moment kon zij zich niet meer voor 1 augustus 2013 voor de opleiding inschrijven.
4.4.
De brief van 18 juni 2013 is verzonden naar het op dat moment bij het college bekende uitkeringsadres van appellante. Ook de brief van 24 juli 2013 is naar dat adres gezonden. Ook indien appellante de brief van 18 juni 2013 niet ontvangen zou hebben, dan had zij op de hoogte moeten zijn van haar verplichtingen om zich in te schrijven voor een opleiding en in verband daarmee studiefinanciering aan te vragen. Zij is daar tijdens de bespreking van het plan van aanpak op 8 april 2013 uitdrukkelijk op gewezen. Tijdens dat gesprek is met appellante besproken dat zij zo snel mogelijk met een opleiding dient te starten om haar positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Zij hoeft dan geen beroep meer te doen op bijstand omdat zij vanwege het volgen van een opleiding studiefinanciering ontvangt. De brief van
18 juni 2013 was slechts een herinnering dat appellante zich tijdig diende in te schrijven. Van appellante had dan ook verwacht mogen worden dat zij zich tijdig had ingeschreven voor de opleiding en in verband daarmee tijdig studiefinanciering had aangevraagd. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) R.G. van den Berg

HD