ECLI:NL:CRVB:2016:1989
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig onderzoek en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 10 december 2014 het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die eerder werkzaam was als medewerker salarisadministratie, had zich op 20 mei 2014 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv concludeerde na onderzoek door twee verzekeringsartsen dat appellante per 21 juli 2014 weer geschikt was voor haar werkzaamheden, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering. Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen en dat er nieuwe medische informatie was die niet was beoordeeld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De Raad stelde vast dat appellante door drie verzekeringsartsen was onderzocht en dat de informatie van haar behandelend psychologe was meegewogen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen terecht tot de conclusie waren gekomen dat appellante in staat was haar werkzaamheden te hervatten, ondanks haar psychische en fysieke klachten. De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij de beëindiging van een ZW-uitkering en de rol van verzekeringsartsen in dit proces. De Raad concludeerde dat de door appellante ingebrachte informatie niet leidde tot een andere conclusie over haar geschiktheid voor arbeid.