ECLI:NL:CRVB:2016:1977
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van nabestaandenuitkering en verschoonbaarheid van onbekendheid met recht
In deze zaak gaat het om de toekenning van een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellant, geboren in 1949, heeft op 22 oktober 2013 een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering in verband met het overlijden van zijn echtgenote in 2007. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de uitkering toegekend vanaf oktober 2012, maar appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, omdat hij stelde dat hij pas in 2010 op de hoogte was van zijn mogelijke recht op een nabestaandenuitkering. Hij voerde aan dat hij door zware medicatie en het overlijden van zijn echtgenote niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen.
De Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat niet was aangetoond dat appellant in de feitelijke onmogelijkheid verkeerde om een aanvraag in te dienen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische verklaringen die hij heeft overgelegd, aantonen dat hij niet eerder in staat was om een aanvraag te doen en dat er sprake is van een bijzonder geval.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een bijzonder geval. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in 2010 al op de hoogte was van de mogelijkheid om een nabestaandenuitkering aan te vragen en dat hij in staat was om zijn belangen te behartigen. De verklaringen van de behandelaren werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Svb niet bevoegd was om de uitkering met meer dan één jaar terugwerkende kracht toe te kennen. De uitspraak is gedaan op 27 mei 2016.