ECLI:NL:CRVB:2016:1975
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid voor functies in het kader van de Algemene nabestaandenwet (ANW)
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar beroep tegen de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toe te kennen, ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1955, had de uitkering aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot in 2012 en stelde dat zij arbeidsongeschikt was. De Svb had het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ingeschakeld om de arbeidsongeschiktheid van appellante te onderzoeken. Het Uwv concludeerde op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek dat appellante niet arbeidsongeschikt was, ondanks haar fysieke beperkingen en allergieën. De Svb weigerde daarop de uitkering, wat leidde tot bezwaar van appellante.
De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar lichamelijke beperkingen onvoldoende serieus waren genomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de medische beperkingen van appellante correct waren vastgesteld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.