ECLI:NL:CRVB:2016:1974
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de voortzetting van de ANW-uitkering in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voortzetting van de ANW-uitkering van appellante, die sinds het overlijden van haar echtgenoot in 2001 een nabestaandenuitkering ontving. De uitkering was aanvankelijk ingetrokken, maar werd opnieuw toegekend vanwege volledige arbeidsongeschiktheid door een nekhernia. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft in 2012 een herbeoordeling aangevraagd bij het Uwv, dat concludeerde dat appellante niet arbeidsongeschikt was. De Svb heeft daarop de uitkering per 1 december 2012 beëindigd, wat leidde tot bezwaar van appellante. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen de intrekking van de uitkering niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, wat appellante deed besluiten in hoger beroep te gaan.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is om voltijds te werken. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht geen twijfels heeft geuit over de medische beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts van het Uwv. De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar fysieke beperkingen, in staat is om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. De rapporten van de verzekeringsarts en de arts bezwaar en beroep zijn zorgvuldig tot stand gekomen en bevatten geen inconsistenties. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 mei 2016.