ECLI:NL:CRVB:2016:192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/2912 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na beëindiging van de regeling voor zelfstandig werk

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 15 oktober 2007 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had appellant toestemming verleend om onder bepaalde voorwaarden bedrijfs- of beroepsmatige werkzaamheden te verrichten met behoud van bijstand. Deze toestemming was geldig van 1 december 2011 tot en met 31 mei 2012. Echter, het college heeft appellant op 12 augustus 2013 geïnformeerd dat de regeling per 28 september 2012 was beëindigd. Op basis van deze beëindiging heeft het college op 4 september 2013 de bijstand van appellant met ingang van 4 juni 2013 ingetrokken, omdat appellant als zelfstandige voldoende inkomsten had om in zijn levensonderhoud te voorzien.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant ging ervan uit dat de regeling stilzwijgend was voortgezet na 31 mei 2012 en stelde dat hij hierover nooit was geïnformeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat appellant wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de regeling per 28 september 2012 was beëindigd. De Raad concludeert dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door zijn inkomsten als zelfstandige niet te melden, wat heeft geleid tot onterecht ontvangen bijstand. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

14/2912 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 april 2014, 13/7552 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Namens appellant is mr. Van Heijningen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. van Kesteren.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 15 oktober 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 9 februari 2012 heeft het college appellant toestemming verleend om met behoud van bijstand op bescheiden schaal onder een aantal voorwaarden bedrijfs- of beroepsmatige werkzaamheden te verrichten voor eigen rekening. In het besluit is vermeld dat deze voorwaarden gelden van 1 december 2011 tot en met 31 mei 2012. De toestemming eindigt ook op het moment dat de deelname van appellant aan het traject Eigen Werk eindigt.
1.3.
Bij brief van 12 augustus 2013 heeft het college appellant medegedeeld dat het traject bij Eigen Werk op 28 september 2012 is beëindigd en daarmee ook de bescheiden schaalregeling (regeling).
1.4.
Bij besluit van 4 september 2013 heeft het college de bijstand met ingang van 4 juni 2013 ingetrokken op de grond dat appellant als zelfstandige voldoende inkomsten heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien.
1.5.
Bij besluit van 15 november 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de bijstand met ingang van 1 juli 2013 ingetrokken. Hieraan ligt ten grondslag dat appellant in juli, augustus en september 2013 inkomsten uit zijn onderneming had boven de voor hem geldende bijstandsnorm. Appellant heeft deze inkomsten in strijd met zijn inlichtingenverplichting niet gemeld aan het college.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellant is bij besluit van 9 februari 2012 onder voorwaarden toestemming verleend voor toepassing van de regeling in de periode van 1 december 2011 tot en met 31 mei 2012. Daarnaast heeft het college bij brief van 12 augustus 2013 aan appellant medegedeeld dat de regeling (definitief) is beëindigd met ingang van 28 september 2012.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd
.Daarbij heeft hij het volgende aangevoerd. Appellant ging ervan uit dat de regeling na 31 mei 2012 stilzwijgend was voortgezet. In zijn contacten met de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) is hem nooit medegedeeld dat de regeling al was beëindigd. Pas bij brief van 12 augustus 2013 is hem kenbaar gemaakt dat dit per 28 september 2012 het geval was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de regeling per 28 september 2012 was beëindigd. De Raad verwijst hiervoor naar de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Appellant heeft zijn betoog dat hij op grond van zijn contacten met DWI ervan uitging dat de regeling stilzwijgend was voortgezet tot hem bij brief van 12 augustus 2013 is medegedeeld dat de regeling al op 28 september 2012 was beëindigd, niet onderbouwd met gegevens waaraan appellant die indruk zou kunnen hebben ontleend. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat appellant door zijn inkomsten als zelfstandige niet bij het college te melden, de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Als gevolg van die schending heeft het college over de maanden juli, augustus en september 2013 ten onrechte bijstand verleend. Het college heeft daarom de bijstand over deze maanden ingetrokken.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C. Moustaïne

HD