ECLI:NL:CRVB:2016:1909
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling op basis van vermogen boven de vrij te laten grens
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellant en zijn echtgenote door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan de orde is. Appellant ontvangt sinds augustus 2007 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en ontving een toeslag omdat hij samenwoonde met zijn jongere echtgenote. De Svb heeft de AIO-aanvulling stopgezet op basis van de mededeling van appellant dat hij een eigen woning in Turkije bezit. Na onderzoek naar de vermogenssituatie van appellant en zijn echtgenote, waarbij onder andere landbouwgrond en een werkplaats op naam van hen zijn aangetroffen, heeft de Svb besloten de AIO-aanvulling in te trekken en terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er sprake is van onvolledig onderzoek en dat de Svb niet kan aantonen dat de werkplaats daadwerkelijk op zijn naam staat. De Raad overweegt dat de registratie van de landbouwgrond op naam van zijn echtgenote rechtvaardigt dat deze als vermogen wordt beschouwd. Appellant heeft niet aangetoond dat hij en zijn echtgenote recht hadden op de AIO-aanvulling, aangezien zij hun wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden door het bezit van de landbouwgrond niet te melden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Svb terecht de AIO-aanvulling heeft ingetrokken en teruggevorderd.