ECLI:NL:CRVB:2016:1908

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
15/1741 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijzondere bijstand in de vorm van een lening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de appellant, die sinds 9 november 2010 algemene bijstand ontvangt, bezwaar maakt tegen de herziening van zijn bijzondere bijstand. De appellant had op 28 juni 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor duurzame gebruiksgoederen, welke was toegekend tot € 1.425,-, maar later door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden herzien in de vorm van een renteloze lening. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de herziening van de bijstand niet als een intrekking kan worden gezien, maar als een wijziging van de vorm van de bijstand. De Raad bevestigt dat het besluit van 24 december 2013 bedoeld was om het eerdere besluit van 25 juli 2012 te herzien en dat de appellant geen recht had op bijzondere bijstand om niet, gezien zijn financiële situatie. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/1741 WWB
Datum uitspraak: 17 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 januari 2015, 14/3875 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden oefent het dagelijks bestuur met ingang van 1 januari 2015 de bevoegdheden op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) uit die voorheen werden uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reimerswaal. In deze uitspraak wordt onder het dagelijks bestuur tevens verstaan het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal.
Namens appellant heeft mr. J.J. Brosius, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brosius. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. van der Velden.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 9 november 2010 algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande, ten tijde in geding op grond van de WWB. De bijstand is aanvankelijk toegekend in de vorm van een geldlening onder verband van een krediethypotheek.
1.2.
Op 28 juni 2012 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor onder meer de kosten van een aantal duurzame gebruiksgoederen. Bij besluit van 25 juli 2012 heeft het dagelijks bestuur de voor deze kosten gevraagde bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 1.425,-. In dit besluit is vermeld dat de bijzondere bijstand wordt afgeboekt uit de gevestigde krediethypotheek.
1.3.
Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft het dagelijks bestuur de aan appellant verleende algemene bijstand met ingang van 7 juni 2011 omgezet in bijstand om niet.
1.4.
Bij besluit van 24 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 mei 2014 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, het besluit van
25 juli 2012 herzien in die zin dat de toegekende bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van een renteloze lening. Aan de besluitvorming heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat achteraf is gebleken dat de vorm waarin bij besluit van 25 juli 2012 de bijzondere bijstand is verleend, niet juist is gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant voert aan dat bij besluit van 24 december 2013 het besluit van 25 juli 2012 niet is herzien, maar ingetrokken. Dit betekent dat het besluit van 24 december 2013 een zelfstandig besluit op zijn aanvraag van 28 juni 2012 is en dat appellant, getoetst naar de feiten en omstandigheden op het moment van het nemen van dat besluit, op grond van de Verordening Bijzondere Bijstand (Verordening) in aanmerking komt voor bijzondere bijstand om niet tot een bedrag van € 1.000,-.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Weliswaar wordt in het besluit van 24 december 2013 opgemerkt dat in verband met de omzetting van de toegekende bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze lening onder meer de beschikking van 25 juli 2013 (lees: 2012) is komen te vervallen, maar, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, kan uit deze opmerking niet zonder meer worden afgeleid dat het besluit van 25 juli 2012 geacht moet worden nooit te hebben bestaan. Uit het in de aanhef vermelde onderwerp, te weten ‘herziening/leenbijstand’, en de verdere bewoordingen van het besluit van 24 december 2013 blijkt duidelijk dat is beoogd het besluit van 25 juli 2012 te herzien wat betreft de vorm waarin de bijstand eerder is verleend. Zo staat in het besluit onder het kopje ‘Herziening’ vermeld dat de bijstandsvorm achteraf niet juist blijkt te zijn en dat dit aanleiding heeft gegeven tot herziening over te gaan van het besluit van 25 juli 2012. Anders dan appellant kennelijk meent, is het besluit van 24 december 2013 dan ook geen zelfstandig besluit op zijn aanvraag. Dat appellant aanspraak kon maken op bijzondere bijstand was al vastgesteld bij het besluit van 25 juli 2012. Het besluit van 24 december 2013 ziet slechts op de vorm van de bijstand die bij dat besluit is omgezet in een renteloze lening.
4.3.
De beroepsgrond dat het dagelijks bestuur in zijn uitzichtloze financiële situatie aanleiding had moeten zien om appellant met toepassing van de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 20 van de Verordening, de bijzondere bijstand om niet te verlenen, slaagt evenmin. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is juist de omstandigheid dat appellant indertijd vanwege zijn financiële situatie niet heeft kunnen reserveren voor de kosten waarop de aanvraag zag, de aanleiding geweest om appellant de bijzondere bijstand te verlenen, wat op grond van de Verordening geschiedt in de vorm van een lening.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) A. Stuut

HD