ECLI:NL:CRVB:2016:1883
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens vermogen boven de vrij te laten grens
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 23 april 2015 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft bekrachtigd. Appellant ontvangt sinds 14 december 2007 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding van het Inlichtingenbureau over een bankrekening van appellant, heeft de gemeente Heerlen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Uit dit onderzoek bleek dat appellant in de periode van 31 december 2009 tot en met 1 september 2010 beschikte over een vermogen dat de voor hem geldende vrij te laten vermogensgrens overschreed. Het college heeft daarop besloten de bijstand over deze periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit deels gegrond verklaard en de intrekking en terugvordering voor een deel herzien.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet over het bedrag van € 6.850,- heeft kunnen beschikken, omdat dit een lening van zijn zus betrof. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om deze stelling te onderbouwen. Ook de stelling dat er een overeenkomst tot lastgeving zou zijn, werd verworpen, omdat er geen bewijs voor deze overeenkomst was. De Raad heeft vastgesteld dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij over vermogen beschikte dat boven de vrij te laten grens uitging. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.