ECLI:NL:CRVB:2016:1880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
15-3834 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Diemen ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 2 september 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 13 februari 2014 meldde zij telefonisch aan het college dat M bij haar zou intrekken en dat zij een gezamenlijke huishouding zouden gaan voeren. Appellante diende op 15 februari 2014 een wijzigingsformulier in en op 20 februari 2014 een aanvraag om bijstand, waarbij zij aangaf dat de samenstelling van haar huishouden was gewijzigd. Het college heeft echter op 24 februari 2014 de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat zij een gezamenlijke huishouding voerde met M. Dit besluit werd later bevestigd na bezwaar.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat appellante onvoldoende had aangetoond dat het college niet op de door haar verstrekte informatie mocht afgaan. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het college zelfstandig onderzoek had moeten doen naar de gezamenlijke huishouding en niet enkel op de door haar ingediende formulieren had mogen afgaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellante op meerdere momenten had aangegeven dat zij met M een gezamenlijke huishouding voerde. De Raad concludeert dat het college op basis van deze informatie terecht heeft besloten tot intrekking van de bijstand.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

15/3834 WWB
Datum uitspraak: 17 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 april 2015, 14/6098 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Diemen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Juchter van Bergen Quast. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 2 september 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 13 februari 2014 heeft appellante telefonisch aan het college meegedeeld dat
[naam M. ] (M) bij haar zou intrekken en dat zij een gezamenlijke huishouding gaan voeren. Appellante heeft vervolgens op 15 februari 2014 met gebruikmaking van een zogenoemd Wijzigingsformulier WWB doorgegeven dat haar huishouding is gewijzigd omdat M op 15 februari 2014 bij haar is komen wonen. Op 20 februari 2014 heeft appellante digitaal een aanvraag om bijstand ingediend, waarbij zij op het aanvraagformulier heeft vermeld dat de samenstelling van haar huishouden met ingang van 15 februari 2014 wijzigt in verband met een gezamenlijke huishouding. Op 24 februari 2014 heeft appellante in een gesprek met haar participatiecoach verklaard dat zij nu met M gezamenlijk bijstand wilde aanvragen. Omdat appellante digitaal al bijstand had gevraagd met gebruikmaking van een onjuist formulier, heeft de participatiecoach appellante en M een nieuw papieren formulier meegegeven. Op 26 februari 2014 heeft appellante dat formulier, ingevuld en door haarzelf en M ondertekend, bij de gemeente Diemen ingeleverd.
1.3.
Bij besluit van 24 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 augustus 2014 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 15 februari 2014 ingetrokken op de grond dat zij een gezamenlijke huishouding voert met M. Daarbij is het college afgegaan op de mededelingen van appellante zelf dat zij met ingang van die datum een gezamenlijke huishouding is gaan voeren met M.
1.4.
Bij besluit van 24 maart 2014 heeft het college de aanvraag van 26 februari 2014 afgewezen op de grond dat het gezamenlijk inkomen van appellante en M hoger is dan de bijstandsnorm die voor hen beiden geldt. Tegen dit besluit hebben appellante en M geen bezwaar gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het college moet zelfstandig onderzoek doen naar een gezamenlijke huishouding en mag niet afgaan op een onjuist ingevuld formulier.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 15 februari 2014, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 24 februari 2014, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2.
Zoals uit 1.2 blijkt, heeft appellante in de periode van 13 februari 2014 tot en met
24 februari 2014 op vier verschillende momenten te kennen gegeven dat M bij haar kwam wonen, waarbij zij driemaal tevens expliciet te kennen heeft gegeven dat sprake was van een gezamenlijke huishouding. Nu appellante, op eigen initiatief, op drie verschillende momenten heeft verklaard dat sprake was van een gezamenlijke huishouding, mocht het college zonder nader onderzoek er van uit gaan dat in de te beoordelen periode inderdaad sprake was van een gezamenlijke huishouding.
4.3.
Dat appellante en M tijdens het gesprek op 24 februari 2014 verkeerd zijn geïnformeerd en dat zij om die reden op 26 februari 2014 een onjuist ingevuld aanvraagformulier hebben ingediend, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft er in de aangevallen uitspraak terecht op gewezen dat tussen het gesprek en het indienen van het aanvraagformulier enkele dagen zaten en dat appellante en M het formulier, waarin ook duidelijk is toegelicht wanneer sprake is van een gezamenlijke huishouding, rustig en zonder tijdsdruk hebben kunnen invullen.
4.4.
Ter zitting van de Raad heeft appellante nog gesteld dat zij moeilijkheden ondervond bij het invullen van het digitale aanvraagformulier omdat daarop geen ruimte was om in te vullen dat sprake was van kamerhuur, dat zij daarover telefonisch contact heeft gezocht met de gemeente en dat haar toen is gezegd dat zij dat in het gesprek op 24 februari 2014 kon toelichten. Deze stelling vindt geen steun in de stukken en roept bovendien de vraag op waarom appellante vervolgens op 26 februari 2014 samen met M een aanvraagformulier voor bijstand naar de norm voor gehuwden heeft ingediend. De ter zitting daarvoor gegeven verklaring dat zij van de participatiecoach dat formulier zo moest invullen, overtuigt in het licht wat hiervoor in 4.2 en 4.3 is overwogen niet.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) A. Stuut
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke huishouding.

HD