ECLI:NL:CRVB:2016:1866
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende uitkering op grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van de Staatssecretaris van Financiën. De Staatssecretaris had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 15 april 2016 het beroep tegen een eerder besluit van de Staatssecretaris gegrond had verklaard. Dit besluit hield in dat betrokkene, na zijn uitdiensttreding op 9 april 2015, recht had op een uitkering op grond van artikel 38 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De rechtbank oordeelde dat betrokkene, die op het moment van uitdiensttreding arbeidsongeschikt was, recht had op doorbetaling van zijn bezoldiging.
De Staatssecretaris verzocht de Raad om een voorlopige voorziening, zodat hij niet verplicht zou zijn om de uitkering aan betrokkene te verstrekken over de periode van 9 april 2015 tot 9 oktober 2016, terwijl hij meende dat betrokkene geen recht had op deze uitkering voor de periode van 21 januari 2016 tot 9 oktober 2016. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aangevoerde redenen van de Staatssecretaris niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staatssecretaris niet had aangetoond dat de uitvoering van de aangevallen uitspraak zou leiden tot onoverkomelijke financiële problemen of onverantwoorde risico's voor zijn organisatie.
Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van griffier P.W.J. Hospel, en werd openbaar uitgesproken op 19 mei 2016.