ECLI:NL:CRVB:2016:1824
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvragen tot toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2016 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag tot toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) door de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant, geboren in 1937 in het voormalige Nederlands-Indië, had in het verleden meerdere aanvragen ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer, maar deze waren telkens afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe relevante gegevens zijn overgelegd die aanleiding geven om de eerdere besluiten te herzien. De Raad heeft de discretionaire bevoegdheid van de verweerder terughoudend getoetst en geconcludeerd dat de appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een herziening van de besluiten rechtvaardigen.
De appellant had in 1996 een aanvraag ingediend, die in 1997 werd afgewezen. Vervolgens heeft hij in de jaren daarna meerdere aanvragen gedaan, die ook zijn afgewezen. De Raad heeft in eerdere uitspraken al vastgesteld dat de appellant niet kan worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer, omdat er onvoldoende bewijs is dat hij oorlogsgebeurtenissen heeft meegemaakt. De erkenning van oorlogsletsel in het kader van de Algemene oorlogsongevallenregeling (AOR) biedt geen nieuw perspectief, omdat de beoordelingscriteria verschillen van die van de Wubo.
De Raad heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de omstandigheden van de appellant niet gelijk zijn aan die van andere getuigen die tijdens de oorlogsjaren vergelijkbare ervaringen hebben gehad. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.