ECLI:NL:CRVB:2016:1822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
14-4342 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een periodieke uitkering na verhuizing naar een zorginstelling

In deze zaak hebben de erven van een overleden betrokkene beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) inzake de terugvordering van een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De betrokkene, die sinds 1987 een uitkering ontving, was op 10 april 2012 verhuisd naar een zorginstelling. De SVB heeft op 23 februari 2014 besloten de uitkering met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2012 op nihil vast te stellen, omdat er te veel was uitbetaald. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de opname in de zorginstelling niet tijdig was gemeld, wat in strijd was met de informatieplicht volgens de Wuv.

De appellanten hebben aangevoerd dat de SVB op de hoogte was van de opname, omdat er een korting op het AOW-pensioen was toegepast. De Raad heeft echter geoordeeld dat de melding van de opname pas op 23 december 2013 was gedaan, waardoor de uitkering onterecht was doorbetaald. De Raad heeft vastgesteld dat de SVB wettelijk verplicht was om de uitkering opnieuw vast te stellen en dat er geen omstandigheden waren die de terugvordering zouden uitsluiten. De Raad heeft benadrukt dat het belangrijk is dat informatie tussen verschillende afdelingen van de SVB wordt uitgewisseld om onterecht verstrekte uitkeringen te voorkomen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de SVB in stand blijft. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 19 mei 2016.

Uitspraak

14/4342 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
In het geding tussen:
Partijen:
de erven van [Betrokkene] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens [woonplaats] (betrokkene) is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 juni 2014, kenmerk BZ01731290 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is op 9 oktober 2014 overleden, waarna appellanten het geding hebben voortgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2015, waar namens de erven zijn verschenen [naam A] en [naam K]. De behandeling is ter zitting geschorst.
Verweerder heeft nadere informatie verschaft, waarop namens de erven is gereageerd.
De behandeling van het geding is voortgezet op 7 april 2016, waar namens appellanten zijn verschenen [naam A] en [naam K]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene genoot als weduwe van [naam B], vervolgde in de zin van de Wuv, sinds 1987 een periodieke uitkering op grond van die wet. Zij verbleef sinds 10 april 2012 in een zorginstelling. Namens betrokkene is bij verweerder melding gemaakt van deze opname via een op 23 december 2013 gedateerd formulier verblijf zorginstelling.
1.2.
In verband met deze verhuizing naar de zorginstelling heeft verweerder bij besluit van verweerder van 23 februari 2014 de periodieke uitkering van betrokkene met ingang van
1 oktober 2012 opnieuw vastgesteld en bepaald op nihil. Bij betalingsbeschikking van februari 2014 is berekend dat aan betrokkene een bedrag van € 11.434,08 te veel is uitbetaald. Bij brief van 25 februari 2014 is betrokkene meegedeeld dat het te veel betaalde bedrag zal worden vereffend met haar uitkering. Het tegen deze terugvordering gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep hebben appellanten aangevoerd dat ten onrechte het onder 1.2 genoemde bedrag wordt teruggevorderd, omdat er geen sprake is van verwijtbaar handelen. De Sociale Verzekeringsbank, vestiging Breda, was op de hoogte van het verblijf in de zorginstelling, gezien de korting op het AOW-pensioen van betrokkene. Dat er sprake is van gescheiden administraties voor de uitvoering van de AOW en de wetten voor oorlogsgetroffenen kan appellanten niet worden tegengeworpen.
2.2.
Verweerder heeft aangevoerd dat de opname van betrokkene in de zorginstelling niet bij de afdeling Verzetsdeelnemers en Oorlogsgetroffenen (V&O) is gemeld en dat dit in strijd is met de in artikel 40 van de Wuv opgenomen informatieplicht. Over deze informatieplicht bij de afdeling V&O zijn uitkeringsgerechtigden regelmatig op diverse manieren geïnformeerd. Er is juist expliciet gewezen op de verplichting om opnames als deze hier te melden. Dat het SVB-kantoor in Breda in april 2012 op de hoogte was van de wijziging van het woonadres van betrokkene maakt dit niet anders. Er is sprake van gescheiden administraties tussen de AOW en de Wuv.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1.
Vaststaat dat de opname in de zorginstelling pas op 23 december 2013 bij de afdeling V&O van verweerder is gemeld. Hierdoor is de periodieke uitkering van betrokkene nog een periode ongekort doorgelopen, over welke periode nu is teruggevorderd/verrekend. Verweerder is door het Centraal administratiekantoor op de hoogte gesteld van de verhuizing van betrokkene. Nog daargelaten de verwijtbaarheid van het achterwege laten van de melding door of namens betrokkene, in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wuv is imperatief bepaald dat de uitkering opnieuw wordt vastgesteld wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 14 van de Wuv. In laatstgenoemd artikel is - eveneens imperatief - bepaald dat de uitkering nader wordt bepaald bij langdurige opname in een inrichting ter verpleging of verzorging, waarvan de kosten met toepassing van één van de sociale verzekeringswetten wordt betaald. Deze situatie is hier van toepassing.
3.2.
Op grond van artikel 59, vierde lid, van de Wuv wordt hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in het eerste of tweede lid te veel dan wel te weinig is uitbetaald, door verweerder teruggevorderd of verrekend dan wel nabetaald. De terugvordering kan in door verweerder te bepalen termijnen plaatsvinden. Dit betreft dus ook een imperatieve bepaling. In dit geval is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder deze wettelijke terugvorderingsplicht niet had mogen realiseren.
3.3.
Een en ander laat onverlet dat het zeer wenselijk is dat informatie over uitkeringsgerechtigden tussen de verschillende afdelingen van de SVB onderling wordt uitgewisseld, opdat wordt voorkomen dat uitkeringen langdurig onterecht of tegen een te hoog bedrag worden verstrekt.
4. Gezien hetgeen onder 3.1 tot en met 3.3 is overwogen, houdt het bestreden besluit in rechte stand en wordt het beroep ongegrond verklaard.
5. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD