ECLI:NL:CRVB:2016:1822
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van een periodieke uitkering na verhuizing naar een zorginstelling
In deze zaak hebben de erven van een overleden betrokkene beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) inzake de terugvordering van een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De betrokkene, die sinds 1987 een uitkering ontving, was op 10 april 2012 verhuisd naar een zorginstelling. De SVB heeft op 23 februari 2014 besloten de uitkering met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2012 op nihil vast te stellen, omdat er te veel was uitbetaald. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de opname in de zorginstelling niet tijdig was gemeld, wat in strijd was met de informatieplicht volgens de Wuv.
De appellanten hebben aangevoerd dat de SVB op de hoogte was van de opname, omdat er een korting op het AOW-pensioen was toegepast. De Raad heeft echter geoordeeld dat de melding van de opname pas op 23 december 2013 was gedaan, waardoor de uitkering onterecht was doorbetaald. De Raad heeft vastgesteld dat de SVB wettelijk verplicht was om de uitkering opnieuw vast te stellen en dat er geen omstandigheden waren die de terugvordering zouden uitsluiten. De Raad heeft benadrukt dat het belangrijk is dat informatie tussen verschillende afdelingen van de SVB wordt uitgewisseld om onterecht verstrekte uitkeringen te voorkomen.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de SVB in stand blijft. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 19 mei 2016.