ECLI:NL:CRVB:2016:181

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/6103 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van niet verschijnen op gesprekken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 25 februari 2014 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar is niet verschenen op twee uitnodigingen voor een gesprek met de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam. De DWI heeft de aanvraag afgewezen op basis van onduidelijkheid over de financiële situatie van de appellant en het niet voldoen aan de medewerkingsverplichting. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij ziek was en daarom niet op het tweede gesprek kon verschijnen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn afwezigheid te wijten was aan ziekte. De Raad benadrukt dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aan te tonen die nopen tot inwilliging van de aanvraag. Aangezien de appellant niet op de gesprekken is verschenen, heeft hij zijn wettelijke verplichtingen geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De Raad heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht was en dat de rechtbank de eerdere uitspraak correct heeft beoordeeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de proceskostenveroordeling af, omdat er geen aanleiding voor is.

Uitspraak

14/6103 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 september 2014, 14/4748 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Guman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Namens appellant is mr. Guman verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.S. Kisoen-Tewari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 25 februari 2014 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de aanvraag heeft hij vermeld dat hij naar het buitenland is geweest en geen inkomen heeft.
1.2.
De Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) heeft appellant bij brief van 24 maart 2014 uitgenodigd voor een gesprek op 25 maart 2014 om 10.00 uur. Appellant is zonder bericht van verhindering niet op dit gesprek verschenen. Vervolgens heeft de DWI appellant bij brief van 25 maart 2014 uitgenodigd voor een gesprek op 27 maart 2014 om 11.00 uur. Appellant is wederom zonder voorafgaand bericht van verhindering niet op dit gesprek verschenen.
1.3.
Bij besluit van 27 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 juli 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat onduidelijkheid bestaat over de financiële situatie van appellant en over de datum van terugkeer naar Nederland, dat appellant niet is verschenen op twee uitnodigingen voor een gesprek en dat appellant niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsverplichting als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij ziek was en dat hem daarom niet kan worden verweten dat hij niet op het tweede gesprek is verschenen. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat het college de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat hij tweemaal niet op gesprek is verschenen. De wettelijke basis daarvoor is niet duidelijk. Niet duidelijk is waarom de DWI appellant niet voor een derde gesprek heeft uitgenodigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 25 februari 2014 tot en met 27 maart 2014.
4.2.
Het gaat hier om een afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodigingen voor een gesprek op 25 en 27 maart 2014. Dat appellant ziek was en niet kon verschijnen op het tweede gesprek van 27 maart 2014 heeft appellant ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt.
4.4.
Nu appellant niet op de twee gesprekken is verschenen om een toelichting te geven op zijn financiële situatie en zijn gestelde verblijf in het buitenland heeft appellant de op hem rustende wettelijke verplichtingen, als genoemd in 4.2, geschonden. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag terecht afgewezen. Het college was, anders dan aangevoerd, niet gehouden appellant voor een derde gesprek uit te nodigen. Het beroep ter zitting op de uitspraken van
15 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1255) en 24 november 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK4057) noopt niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze uitspraken betrekking hebben op de intrekking van bijstand en niet, zoals in dit geval, op een aanvraag om bijstand.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.L. Meijer

HD