ECLI:NL:CRVB:2016:1808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
15/4803 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsverlening wegens niet woonachtig in de gemeente van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant ontving sinds 11 december 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Er ontstond echter twijfel over zijn woonadres, nadat een melding was gedaan door een sociaal rechercheur. Dit leidde tot een onderzoek waarbij werd vastgesteld dat de appellant niet op het opgegeven adres in Schijndel woonde, maar bij de moeder van zijn kinderen in Vlijmen. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het dagelijks bestuur van de Optimisd Intergemeentelijke Sociale Dienst besloten om de bijstand van de appellant in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of het dagelijks bestuur terecht de bijstand heeft ingetrokken. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur voldoende bewijs had verzameld om aan te tonen dat de appellant niet woonachtig was op het uitkeringsadres. De Raad benadrukte dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat de appellant verplicht is om juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken. De Raad bevestigde de conclusie van het dagelijks bestuur dat de appellant in de periode van 28 november 2013 tot en met 31 mei 2014 niet zijn woonadres had in de gemeente Schijndel, en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4803 WWB
Datum uitspraak: 17 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
12 juni 2015, 15/933 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Optimisd Intergemeentelijke Sociale Dienst (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P.M. Kouwenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2016. Appellant is, hoewel daartoe ambtshalve opgeroepen, met bericht niet verschenen. Het dagelijks bestuur, daartoe eveneens ambtshalve oproepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Königs.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 11 december 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant staat in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het adres [uitkeringsadres] (uitkeringsadres). Op dit adres staan ook zijn broer en diens gezin ingeschreven.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van een sociaal rechercheur, werkzaam bij uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers), dat appellant niet op het uitkeringsadres in Schijndel woont maar zijn hoofdverblijf heeft bij de moeder van zijn kinderen, [V.] (V), in Vlijmen, heeft een sociaal rechercheur van Optimisd samen met de sociaal rechercheur van Baanbrekers een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader hebben de sociaal rechercheurs dossieronderzoek gedaan en appellant en zijn broer gehoord. Verder hebben de sociaal rechercheurs V en een medewerker van de Stichting Prisma (Prisma), die appellant en V heeft begeleid bij de opvoeding van hun kinderen, gehoord. Ook hebben de sociaal rechercheurs informatie ontvangen van de Nationale Politie en in de periode van 28 februari 2014 tot en met 13 juni 2014 waarnemingen verricht bij de woning op het uitkeringsadres en de woning van V [adres woning van V.] . De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 juli 2014.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het dagelijks bestuur aanleiding geweest om bij besluit van 4 augustus 2014 de bijstand van appellant over de periode van 11 december 2012 tot en met 31 mei 2014 in te trekken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 16.208,56 van appellant terug te vorderen. Bij besluit van 17 februari 2015 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 augustus 2014 gegrond verklaard in die zin dat de ingangsdatum van de periode van intrekking en terugvordering is gewijzigd in
28 november 2013 en het terugvorderingsbedrag is gewijzigd in € 6.095,18. Het dagelijks bestuur heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant in strijd met de inlichtingenverplichting niet heeft medegedeeld dat hij vanaf 28 november 2013 niet in de gemeente Schijndel woont, waardoor hij geen recht meer heeft op bijstand jegens het dagelijks bestuur.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.2.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de WWB bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de
artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
4.3.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.4.
De onderzoeksresultaten bieden een toereikende grondslag voor het standpunt van het dagelijks bestuur dat appellant in de periode van 28 november 2013 tot en met 31 mei 2014 niet, zoals hij aan het dagelijks bestuur had opgegeven, zijn woonadres heeft gehad op het uitkeringsadres in de gemeente Schijndel. Daarvoor is het volgende van belang. De broer van appellant, die de hoofdbewoner is van het uitkeringsadres, heeft op 17 juni 2014 verklaard dat appellant niet in Schijndel, maar in Vlijmen bij V en hun kinderen woont. Appellant heeft op diezelfde datum bevestigd dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres heeft en verklaard dat dit zo is sinds de problemen met de kinderbescherming zijn begonnen. In dit verband is van belang dat de medewerker van Prisma (gezinsbegeleider) op 1 september 2014 heeft verklaard dat Prisma naar aanleiding van een gerechtelijke uitspraak van 5 november 2013 betrokken is bij de begeleiding van het gezin van appellant en V. De gezinsbegeleider is op 28 november 2013 feitelijk met de begeleiding begonnen die tot de datum van haar verklaring heeft voortgeduurd. In dat kader heeft de gezinsbegeleider ongeveer drie keer per maand gesprekken gevoerd in de woning in Vlijmen, waarbij de meeste keren behalve V ook appellant aanwezig was. Verder is van belang dat appellant bij de waarnemingen in de periode van 28 februari 2014 tot en met 13 juni 2014 zes keer in of nabij de woning in Vlijmen is gezien, maar nooit in of nabij de woning op het uitkeringsadres. Op 13 maart 2014, de dag na de vijftigste verjaardag van appellant, zijn in de nabijheid van de woning in Vlijmen foto’s van appellant waargenomen met de tekst “50 jaar Brutus”. Verder blijkt uit bankafschriften van appellant over de periode van 22 februari 2013 tot en met 12 maart 2014 dat hij geld heeft opgenomen in of in de omgeving van Vlijmen. Tot slot blijkt uit mutaties van de Nationale Politie Eenheid Oost-Brabant, dat appellant onder meer op 2 december 2013, 15 maart 2014 en 19 maart 2014 aanwezig was in de woning in Vlijmen.
4.5.
Gelet op wat in 4.4 is overwogen heeft het dagelijks bestuur terecht de conclusie getrokken dat appellant in de periode in geding niet zijn woonadres heeft gehad in de gemeente Schijndel.
4.6.
Uit 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) M.S. Spek

HD