ECLI:NL:CRVB:2016:178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/4910 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de buiten behandelingstelling van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft appellante op 27 december 2012 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Deventer heeft deze aanvraag op 13 februari 2013 buiten behandeling gelaten, omdat appellante niet tijdig alle gevraagde gegevens had verstrekt. Dit besluit werd later door de rechtbank Overijssel vernietigd, omdat het college niet de gebruikelijke termijn had gegeven voor het aanleveren van de gegevens. Na deze uitspraak heeft het college de aanvraag opnieuw buiten behandeling gesteld, wat leidde tot hoger beroep door appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 januari 2016 geoordeeld dat het college niet opnieuw bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, gezien de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Het college werd opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, waarbij de Raad de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kon laten. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.960,-, en moest het college het griffierecht van € 167,- vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedure bij het behandelen van aanvragen om bijstand en de noodzaak voor bestuursorganen om zich aan eerdere rechterlijke uitspraken te houden.

Uitspraak

14/4910 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 augustus 2014, 14/322 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Deventer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.J.M. Kobossen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Namens appellante is mr. Kobossen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
F.L.H. Deuzeman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 27 december 2012 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij besluit van 13 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2013, heeft het college met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag buiten behandeling gelaten op de grond dat appellante niet binnen de gestelde termijn alle gevraagde gegevens heeft verstrekt.
1.2.
Bij uitspraak van 26 november 2013, 13/1681, heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van 11 juli 2013 vernietigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college appellante minder dan de volgens de uitvoeringspraktijk gebruikelijke vijf werkdagen heeft gegund voor het aanleveren van de gevraagde gegevens. Het college was daarom niet bevoegd toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb. Tegen deze uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij brief van 23 december 2013 heeft het college appellante meegedeeld dat gelet op de uitspraak van de rechtbank haar aanvraag weer in behandeling is genomen. Het college heeft appellante daarbij verzocht haar aanvraag uiterlijk op 9 januari 2014 aan te vullen. Appellante heeft van het college vervolgens nog uitstel tot 25 januari 2014 gekregen.
1.4.
Bij besluit van 30 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag van appellante opnieuw op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gelaten (lees: het bezwaar van appellante ongegrond verklaard), omdat zij niet alle gegevens heeft verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Vanaf de datum van de uitspraak in de vorige procedure zijn appellante bijna negen weken gegund om haar aanvraag te completeren. De gevraagde gegevens zijn niet binnen de gegeven hersteltermijn verstrekt. Van omstandigheden waardoor appellante niet of niet tijdig over de gevraagde stukken zou kunnen beschikken, is niet gebleken. Het college was bevoegd de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft onder meer aangevoerd dat het college niet langer bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de in 1.2 genoemde uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college niet bevoegd was de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten. De rechtbank heeft het besluit van 11 juli 2013 vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, daarbij het besluit van 13 februari 2013 te herroepen en in bezwaar alsnog inhoudelijk op de aanvraag te beslissen.
4.2.
Hieruit volgt dat het college bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar de aanvraag niet opnieuw met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling kon laten. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
4.3.
Aansluitend dient te worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand worden gelaten en kan de Raad evenmin zelf in de zaak voorzien. Daartoe is onvoldoende informatie voorhanden. Omdat het college nog geen inhoudelijk oordeel over de aanvraag heeft gegeven acht de Raad toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus evenmin aangewezen en zal de Raad het college een opdracht geven om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 januari 2014;
- draagt het college op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het
bezwaar te nemen;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.960,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.L. Meijer

HD