ECLI:NL:CRVB:2016:1730

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
15-3765 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering en functieonderhoud bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant heeft sinds 1985 bij het ministerie gewerkt en was van 2005 tot 2012 geplaatst op de ambassade in [naam land]. Hij heeft verzocht om een herwaardering van zijn functie, die door de minister was gewijzigd zonder functiewaardering. De minister heeft geweigerd om terug te komen op zijn eerdere besluit en heeft de functiewaardering vastgesteld op basis van de werkzaamheden die appellant heeft verricht. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verzoek om functieonderhoud. De Raad oordeelt dat de functiebeschrijving van appellant niet wezenlijk afwijkt van de feitelijk opgedragen werkzaamheden. Appellant heeft geen concrete ICT-werkzaamheden kunnen noemen die niet in de functiebeschrijving zijn opgenomen. Daarnaast zijn er wezenlijke verschillen tussen de functiebeschrijving van appellant en die van vergelijkbare functies op andere posten, waardoor een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3765 AW
Datum uitspraak: 12 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 april 2015, 14/9012 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Buitenlandse Zaken (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.E. Schat hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft aanvullende stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. van den Oudenhoven. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A. Westra.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2.
Appellant is sinds 6 mei 1985 werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Over de periode van 11 augustus 2005 tot medio 2012 was appellant geplaatst op de Ambassade van [naam land] in de functie van [naam functie] ([functie]), schaal 8. Met ingang van 1 oktober 2007 is de functie, zonder functiewaardering, zogenoemde schaal PM, gewijzigd in [functie B] met de opmerking dat nog wordt nagegaan of de ICT-componenten vanuit organisatorisch perspectief passend zijn in deze functie. Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft de minister de functie van appellant met ingang van 1 juli 2011 gewijzigd in [functie C], schaal 7. Dit is appellant op
30 november 2011 schriftelijk medegedeeld.
1.3.
Na herhaalde verzoeken van appellant om zijn functie opnieuw te beschrijven en waarderen, heeft de minister bij besluit van 18 april 2013 geweigerd om terug te komen op zijn besluit van 31 oktober 2011. Bij besluit van 13 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 18 april 2014 gegrond verklaard. De minister heeft vastgesteld dat uitgangspunt voor de waardering van de in appellants functie opgedragen taken is dat die voor 80% bestaat uit gebruikersondersteuning (GO) en voor 20% uit archiefwerkzaamheden. Voorts heeft de minister, op basis van de beschrijving van de functie van appellant en het advies over de indeling en waardering van deze functie in het rapport van het Expertisecentrum Organisatie & Personeel (EOP) van 29 juli 2014, besloten de werkzaamheden van appellant in de periode van de zomer van 2009 tot de zomer van 2012 te waarderen op schaal 8 van het BBRA 1984, omdat 80% van zijn werkzaamheden in deze periode op schaal 8 kunnen worden gewaardeerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Functieonderhoud
4.1.
Het verzoek van appellant om de beschrijving van zijn functie aan te passen aan de daadwerkelijke inhoud ervan is een verzoek om functieonderhoud. Volgens vaste rechtspraak gaat het bij een verzoek om functieonderhoud om de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. Het is aan de betrokkene om dat aannemelijk te maken. Bij de beantwoording van die vraag is een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats nu die beantwoording zich moet richten op de vaststelling van feiten (uitspraak van 21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588).
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in de periode van de zomer van 2009 tot de zomer van 2012 80% van zijn werktijd heeft besteed aan werkzaamheden betreffende ICT/GO. Appellant heeft, samengevat, betoogd dat de functiebeschrijving van het EOP, die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, te summier is en geen recht doet aan de grootte van de post in [naam land]. Dit betoog kan hem niet baten. Appellant heeft geen concrete
ICT-werkzaamheden kunnen noemen die hij wel heeft verricht maar niet zijn opgenomen in de functiebeschrijving. Dat de functiebeschrijving beknopt is en dat appellant zijn werkzaamheden verrichtte op een omvangrijke buitenlandse post, maakt dit niet anders. Ook de omstandigheid dat de door de minister gehanteerde aanduiding ‘GO’ mogelijk minder gangbaar is dan de aanduiding ‘ICT’ kan niet tot de conclusie leiden dat in de functiebeschrijving specifieke werkzaamheden onbenoemd zijn gebleven.
Functiewaardering
4.3.
Appellant heeft betoogd dat soortgelijke functies bij andere posten hoger zijn gewaardeerd. Hij kan hieraan echter geen succesvol beroep op het gelijkheidsbeginsel ontlenen. Tussen de functiebeschrijving van appellant en die van soortgelijke door hem genoemde functies op andere posten bestaan wezenlijke verschillen. Dat geldt ook voor het door appellant ter zitting in het bijzonder genoemde functieprofiel van de medewerker ICT te [land 2], nu hieruit is af te leiden dat de ICT-taken van de medewerker ICT te [land 2] als meeromvattend en diepgaander kunnen worden aangemerkt en derhalve een waarderingsverschil rechtvaardigen.
4.4.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat hem is toegezegd dat zijn functie in schaal 9 gewaardeerd zou gaan worden. Om die reden is hij langer op de post in [naam land] gebleven. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Hierbij geldt dat de bewijslast dat van zo’n toezegging sprake is, rust op degene die de toezegging heeft gesteld. Appellant heeft het bestaan van een dergelijke toezegging - nog afgezien van de vraag of die toezegging door een tot beslissen bevoegd orgaan is gedaan - niet aannemelijk gemaakt. Het enkele noemen van namen en functies van de personen die de gestelde toezegging zouden hebben gedaan, dan wel daarvan getuige zouden zijn geweest, is onvoldoende. Appellant heeft in dit verband voorts gewezen op een rapport van de Inspectie en Evaluatie Bedrijfsvoering over de organisatiedoorlichting van de ambassade te [naam land] van 15 september 2009 tot en met 5 oktober 2009. Hierin is volgens appellant een aanbeveling opgenomen om de functie van appellant op functieniveau 9 in te schalen. Een dergelijke aanbeveling voldoet evenmin aan de hiervoor genoemde eisen voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
Conclusie
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en C.H. Bangma en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2016.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD