ECLI:NL:CRVB:2016:1702

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
15/33 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de afwijzing van zijn WIA-uitkering. Appellant, die zich in 2007 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had in 2013 vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid of onzorgvuldigheid. De conclusies van de verzekeringsarts en de stafverzekeringsarts werden onderschreven, evenals de rapportage van psychiater J.H.M. van Laarhoven. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

15/33 WIA
Datum uitspraak: 29 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
28 november 2014, 14/1667 WIA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Hij heeft zich vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet op 19 februari 2007 ziek gemeld met psychische klachten, vermoeidheid en gegeneraliseerde pijnklachten.
1.2.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het Uwv appellant met ingang van 16 februari 2009 tot 16 april 2009 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant vanwege een depressieve episode volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts heeft zich bij die beoordeling onder meer gebaseerd op informatie van de behandelend psychiater F. Kaya.
1.3.
Appellant is in september 2012 uitgenodigd voor een medisch heronderzoek door een stafverzekeringsarts, omdat bij de vorige beoordeling mogelijk gebruik was gemaakt van onjuiste medische informatie. De stafverzekeringsarts heeft om de reden dat adequaat psychiatrisch onderzoek door aggravatie onmogelijk werd gemaakt, aanleiding gezien een psychiatrische expertise te laten plaatsvinden. Appellant is, nadat een eerder onderzoek door psychiater/neuropsycholoog NIP drs. I. Visser voortijdig werd afgebroken, onderzocht door psychiater J.H.M. van Laarhoven. Daartoe heeft tevens een opname plaatsgevonden ter klinische observatie. Van Laarhoven heeft op basis van zijn onderzoek op 30 maart 2013 gerapporteerd dat appellant psychisch verminderd belastbaar is vanwege een aanpassingstoornis niet (nader) gespecificeerd, een ongedifferientieerde somatoforme stoornis en een partner-relatieprobleem.
1.4.
De stafverzekeringsarts heeft op 22 april 2013 op grond van dossieronderzoek, waaronder informatie van de huisarts, eigen onderzoek en de bevindingen van Van Laarhoven gerapporteerd dat bij appellant geen sprake is van “grande psychiatrie”, noch van schizofrenie. Appellant wordt vanwege een aanpassingstoornis enigszins beperkt geacht in zijn persoonlijk functioneren. De stafverzekeringsarts heeft daarnaast beperkingen aangenomen in verband met spataderen en suikerziekte. Uitgaande van de voor appellant vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 april 2013 heeft de stafarbeidsdeskundige het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 21%. Bij besluit van
15 augustus 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 16 oktober 2013 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
Bij besluit van 14 april 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 augustus 2013 ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek, weging van de in bezwaar ingebrachte medische gegevens en eigen medisch onderzoek aansluitend aan de hoorzitting geen argumenten gezien om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat hij de door Kaya vastgestelde diagnose depressieve stoornis (met psychotische kenmerken), zoals beschreven in zijn brieven van 2 oktober 2013 en
27 maart 2014, niet kan onderschrijven omdat deze diagnose bij eigen onderzoek en ook tijdens de klinische opname door Van Laarhoven niet bevestigd kon worden.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig en volledig geacht. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de stafverzekeringsarts dossier- en spreekuuronderzoek heeft verricht, informatie heeft ingewonnen bij de huisarts en een expertise heeft laten verrichten en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek heeft verricht, ingebrachte medische stukken van behandelaars heeft beoordeeld en de hoorzitting heeft bijgewoond. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd toegelicht waarom hij de conclusie van Kaya, dat sprake is van een depressieve stoornis (met psychotische kenmerken), niet kan onderschrijven. Uit het verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek is niet gebleken van een ernstige psychiatrische stoornis en/of een ernstige persoonlijkheidsstoornis bij appellant. De door appellant in beroep ingezonden medische stukken wekken naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over de belastbaarheid van appellant, omdat de gegevens geen nieuwe relevantie informatie bevatten over het psychisch toestandsbeeld van appellant en de ingebrachte informatie van de internist geen betrekking heeft op de datum in geding.
2.3.
Ten slotte heeft de rechtbank zich ook kunnen stellen achter de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige, in beroep nader aangevuld door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, voldoende gemotiveerd dat de belasting van de geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn psychische beperkingen te licht heeft ingeschat en dat de rechtbank ten onrechte meer waarde heeft gehecht aan het standpunt van de door het Uwv ingeschakelde deskundige dan aan de visie van Kaya. Appellant heeft aangevoerd dat het onderzoek door de deskundige slechts dertig minuten heeft geduurd en dat zijn behandelaars spreken van miscommunicatie, omdat appellant de Nederlandse taal niet beheerst. Kaya, die evenals appellant Turks sprekend is, behandelt appellant al gedurende een zevental jaren en begrijpt appellant beter. Appellant heeft verder aangevoerd dat het medisch onderzoek gebaseerd is op vooringenomenheid. Hij heeft daarbij gewezen op de vraagstelling van de stafverzekeringsarts aan Van Laarhoven, waarin, naar appellant stelt, in feite aangegeven is dat Kaya het psychisch toestandsbeeld van appellant te ernstig heeft ingeschat. Appellant acht de voor hem geselecteerde functies ongeschikt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat Van Laarhoven door een suggestieve vraagstelling van het Uwv vooringenomen zou zijn of dat Van Laarhoven over onvoldoende informatie beschikte om tot een zorgvuldig onderzoek en oordeel te komen. Het rapport van Van Laarhoven van 30 maart 2013 bevat hier geen aanknopingspunten voor. De conclusies van Van Laarhoven zijn gebaseerd op uitgebreide observaties door Van Laarhoven zelf en zijn collega’s tijdens een diagnostische opname van 18 tot en met 22 maart 2013 en op gesprekken die Van Laarhoven met behulp van een beëdigd tolk in de Turkse taal met appellant heeft gevoerd. Op grond van het verrichte onderzoek is een duidelijk en gedetailleerd beeld geschetst van de psychische gesteldheid van appellant. De conclusies van Van Laarhoven volgen logisch uit de observaties en zijn helder gemotiveerd. Daarbij is van belang dat Van Laarhoven kennis heeft genomen van het rapport van Kaya van 14 november 2007 en dat hij in zijn rapport van 30 maart 2013 inzichtelijk en deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij niet kan instemmen met de conclusies van Kaya.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan het medisch oordeel van het Uwv, en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd, wordt eveneens onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken ingezonden die zijn standpunt onderbouwen dat zijn beperkingen te licht zijn ingeschat. Voor het gelasten van een onderzoek door een medisch deskundige is geen aanleiding.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 22 april 2013 moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden verbonden aan de voor hem geselecteerde functies te verrichten.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) N. Veenstra

AP