ECLI:NL:CRVB:2016:170

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/6141 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende informatie en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 4 juni 2013 een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft deze aanvraag op 20 augustus 2013 afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de inlichtingenverplichting. De appellant had verzuimd om de gevraagde gegevens te overleggen, waaronder een geldige huurovereenkomst en bankafschriften van de afgelopen drie maanden.

Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft de appellant hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 november 2015 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van 4 juni 2013 tot 20 augustus 2013 niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. De appellant heeft weliswaar later bankafschriften overgelegd, maar deze betroffen een latere periode dan gevraagd. Ook zijn verklaringen over zijn financiële situatie en woonsituatie bleken onvoldoende onderbouwd en niet verifieerbaar.

De Raad concludeert dat er essentiële informatie ontbreekt om het recht op bijstand vast te stellen. Daarom bevestigt de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6141 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 september 2014, 14/279 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M. Mauritz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Hangende de procedure heeft mr. I.J. Penning zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Penning. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 4 juni 2013 gemeld voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij brief van 12 augustus 2013 heeft het college appellant om gegevens gevraagd om de aanvraag te kunnen beoordelen. Appellant heeft de gevraagde gegevens niet geleverd. Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.2.
Bij besluit van 4 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2013 ongegrond verklaard. In bezwaar heeft appellant nog steeds niet alle gevraagde informatie overgelegd. Zo heeft appellant geen geldige huurovereenkomst met betrekking tot het door hem opgegeven adres en geen huurbetalingsbewijzen overgelegd. Ook heeft appellant geen afschriften over de laatste drie maanden van de door hem opgegeven bankrekening overgelegd. Voorts ontbreekt een met bewijsstukken onderbouwde verklaring van appellant waaruit blijkt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien en heeft hij geen recente bewijzen van gestelde schulden overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij voldoende informatie heeft overgelegd om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De in dit geding te beoordelen periode loopt van 4 juni 2013, de datum van melding, tot en met 20 augustus 2013, de datum van afwijzing van de aanvraag.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant in de te beoordelen periode de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering, intrekking of beëindiging van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate de betrokkene recht op bijstand heeft.
4.3.
Appellant heeft onvoldoende inzicht in zijn financiële situatie voorafgaand aan zijn aanvraag verschaft. Appellant heeft weliswaar in beroep en in hoger beroep alsnog bankafschriften van de door hem opgegeven bankrekening overgelegd, maar deze afschriften zien op een veel latere periode dan door het college gevraagd. Niet valt in te zien dat appellant geen bankafschriften over de gevraagde periode kan krijgen. De stelling van appellant, dat hij voor zijn levensonderhoud af en toe geld heeft geleend van familie en vrienden, is niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. De door appellant ingebrachte eigen verklaring en de verklaring van zijn dochter, zijn te weinig concreet en geven onvoldoende inzicht in hoe appellant in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Het in bezwaar door appellant overgelegde overzicht van geleende bedragen is evenmin voldoende concreet en bovendien niet verifieerbaar.
4.4.
Appellant heeft voorts onduidelijkheid geschapen over zijn woonsituatie en deze onduidelijkheid niet weggenomen. Appellant stelt woonachtig te zijn geweest bij zijn broer. Appellant stond echter ten tijde van belang in de Basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op een ander adres dan het door hem opgegeven adres van zijn broer. Uit de door appellant overgelegde informatie van woningbouwvereniging Mitros blijkt dat Mitros appellant geen toestemming heeft gegeven tot inwoning bij zijn broer. Uit de door appellant overgelegde huurovereenkomst tussen Mitros en zijn broer blijkt evenmin dat appellant woonachtig is op het adres van zijn broer. Appellant heeft zijn gestelde woonadres in de periode in geding dan ook niet aannemelijk gemaakt.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat essentiële informatie ontbreekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Het college heeft de aanvraag van appellant dan ook terecht afgewezen.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.L. Meijer

HD