In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Portugal, had een aanvraag voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat de appellant niet had voldaan aan het verzoek om een originele machtiging met een 'natte' handtekening te overleggen. De gemachtigde van de appellant, [naam], had wel diverse machtigingen met een gescande handtekening overgelegd, maar dit voldeed niet aan de eisen van de Svb. De Raad oordeelde dat de Svb terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de appellant niet tijdig een geldige machtiging had verstrekt.
Daarnaast was er een geschil over de afwijzing van een verzoek om een dwangsom. De Svb had gesteld dat [naam] geen belanghebbende was en daarom geen aanspraak kon maken op een dwangsom. De Raad bevestigde dat [naam] ten tijde van de ingebrekestelling niet beschikte over een geldige machtiging, waardoor de Svb de ingebrekestelling terecht had aangemerkt als die van [naam] zelf. De Raad vernietigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de afwijzing van de dwangsom, omdat de Svb niet bevoegd was om op het bezwaar tegen de dwangsom te beslissen nadat het beroep was ingesteld. De Svb werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant.