ECLI:NL:CRVB:2016:168

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/6643 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar aanvraag om bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) had afgewezen. Appellante had op 14 november 2013 een aanvraag ingediend, waarbij zij aangaf bij haar broer te wonen. De Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam voerde een onderzoek uit naar haar woon- en leefsituatie, wat leidde tot een huisbezoek en een rapport op 3 december 2013. De DWI concludeerde dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met haar broer, wat de afwijzing van haar aanvraag rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep betwist appellante de juistheid van haar verklaring die zij op 3 december 2013 had afgelegd, en stelt dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar omstandigheden, waaronder haar betrokkenheid bij Jeugdzorg. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de verklaring van appellante in twijfel trekken. De Raad bevestigt dat de verklaring, die ondertekend en gedetailleerd was, als geldig moet worden beschouwd. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6643 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 oktober 2014, 14/3892 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Namens appellante is mr. Van Heijningen verschenen. Het college is heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 14 november 2013 een aanvraag om bijstand ingediend naar de norm voor een alleenstaande ouder ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Zij heeft daarbij vermeld dat zij inwoont bij haar broer.
1.2.
De Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam heeft een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie en de middelen van appellante. In dat kader heeft DWI onder meer een huisbezoek afgelegd op 2 december 2013 op het opgegeven [adres] te [woonplaats] en op 3 december 2013 op kantoor appellante gehoord. Appellante heeft toen verklaard dat zij dagelijks, behalve in het weekend, voor haar kinderen en broer kookt, dat zij gezamenlijk eten, dat zij het huis schoonmaakt, waaronder de slaapkamer van haar broer, en dat haar broer de was doet. Tevens heeft zij verklaard dat zij en haar broer de boodschappen doen en dat die gezamenlijk worden betaald. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een op ambtseed opgemaakt rapport van
3 december 2013.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest bij besluit van
3 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 juni 2014 (bestreden besluit), de aanvraag van appellante af te wijzen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met haar broer en dat daarom geen grond bestaat voor toekenning van de gevraagde bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat haar verklaring van 3 december 2013 onjuist is en dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder zij die verklaring tegenover DWI heeft afgelegd. Volgens appellante was zij ten tijde van haar verklaring in beeld bij Jeugdzorg en heeft zij ter voorkoming van uithuisplaatsing van haar kinderen een stabiele familiesfeer voorgewend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 14 november 2013 tot en met 3 december 2013.
4.2.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WWB is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.3.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of appellante aan haar op 3 december 2013 afgelegde verklaring kan worden gehouden.
4.4.
Voor het oordeel dat appellante niet aan haar afgelegde verklaring kan worden gehouden bestaat geen grond. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag in beginsel worden uitgegaan van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en door de betrokkene ondertekende verklaring en wordt weinig betekenis toegekend aan het achteraf intrekken of ontkennen van een dergelijke verklaring. In dit geval bestaan onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering op het hiervoor weergegeven uitgangspunt dient te worden gemaakt. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij haar verklaring niet in vrijheid dan wel onder onaanvaardbare druk heeft afgelegd. Daarbij is nog van belang dat appellante op 3 december 2013 haar verklaring, die uitvoerig en gedetailleerd is, heeft ondertekend en dat zij daarvan niet direct of kort daarna is teruggekomen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.L. Meijer
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.

HD