ECLI:NL:CRVB:2016:1622

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
15/3335 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring beroep wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk werd verklaard. De Svb had op 17 januari 2013 aan appellante meegedeeld dat zij geen recht had op een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW), omdat haar echtgenoot op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was. Het bezwaar dat appellante tegen dit besluit had gemaakt, werd door de Svb ongegrond verklaard op 8 mei 2013.

Appellante stelde dat zij het bestreden besluit niet had ontvangen, maar de Svb beweerde dat zij het besluit op de juiste wijze had verzonden. De rechtbank oordeelde dat de Svb de verzending aannemelijk had gemaakt en dat appellante te laat was met het indienen van haar beroep. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat er geen reden was om aan te nemen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de appellante in de gelegenheid gesteld om de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Svb de verzending van het besluit aannemelijk had gemaakt. De termijn voor het indienen van het beroep was aangevangen op 9 mei 2013, en het beroepschrift was pas op 24 juni 2014 ontvangen, wat buiten de wettelijke termijn viel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

15/3335 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 april 2015, 14/3834 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 4 mei 2016
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft vervolgens nog gereageerd op een vraag van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2016. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.S. van Zanten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 17 januari 2013 heeft de Svb aan appellante medegedeeld dat zij geen recht heeft op een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW), omdat haar echtgenoot op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de ANW.
1.2.
Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de Svb bij besluit van 8 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
De Svb heeft op 30 april 2014 van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een brief ontvangen van appellante, verzonden op 8 april 2014, gericht aan het Uwv. Na kennisneming van deze brief heeft de Svb geconcludeerd dat appellante het bestreden besluit niet had ontvangen. Bij brief van 12 mei 2014 heeft de Svb vervolgens het bestreden besluit opnieuw aan appellante gezonden.
1.4.
Appellante heeft bij brief van 3 juni 2014, door de rechtbank ontvangen op 24 juni 2014, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.5.
De Svb heeft er vervolgens op gewezen dat als bijlage bij de brief van appellante van
8 april 2014 aan het Uwv een deel van het bestreden besluit was gevoegd. Daaruit kan volgens de Svb afgeleid worden dat appellante het bestreden besluit heeft ontvangen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat de Svb de verzending van dat besluit aannemelijk heeft gemaakt en dat geen sprake is van een niet ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van het bestreden besluit. Het beroep is volgens de rechtbank te laat ingesteld en niet is gebleken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
3. Naar aanleiding van het door appellante ingestelde hoger beroep heeft de Raad haar in de gelegenheid gesteld mee te delen wat de reden is geweest van de termijnoverschrijding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is.
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
De rechtbank is op grond van de beschikbare gegevens terecht tot de conclusie gekomen dat de Svb de verzending van het bestreden besluit aan appellante aannemelijk heeft gemaakt en dat geen sprake is van een niet ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van dat besluit. Dit betekent dat als vaststaand kan worden aangenomen dat de termijn voor het instellen van beroep is aangevangen op 9 mei 2013. Het op 24 juni 2014 door de rechtbank ontvangen beroepschrift is buiten de termijn van zes weken ingediend. In wat appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4.4.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP