ECLI:NL:CRVB:2016:1597

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
15/1727 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar LFNP-functie Gespecialiseerd Medewerker B binnen de politie

In deze zaak gaat het om de toekenning van en overgang naar de LFNP-functie Gespecialiseerd Medewerker B, met als vakgebied Gespecialiseerde ondersteuning en werkterrein Veiligheid & Integriteit, gewaardeerd in salarisschaal 8. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J. Dammingh, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van politie, die de toekenning van de LFNP-functie had vastgesteld. De Raad oordeelt dat de transponeringstabel, hoewel deze niet als een algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt, wel als grondslag voor besluitvorming mag dienen. De Raad benadrukt dat het aan de betrokken politieambtenaar is om aan te tonen dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat onhoudbaar is. De Raad komt tot de conclusie dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching niet correct is uitgevoerd en dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van de appellant geen onbillijkheid van overwegende aard opleveren. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1727 AW
Datum uitspraak: 28 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 januari 2015, 14/4902 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het LFNP is vastgesteld op de functie van Onderzoeker, salarisschaal 8.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef voor appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie Gespecialiseerd Medewerker B, met als vakgebied Gespecialiseerde ondersteuning en werkterrein Veiligheid & Integriteit, gewaardeerd in salarisschaal 8. Bij besluit van 12 juni 2014 is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft, anders dan appellant betoogt, ten onrechte geoordeeld dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Ter zake wordt verwezen naar de onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Nu de rechtbank het bestreden besluit ondanks het vermeende gebrek in stand heeft gelaten, is er geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak op dit punt. Aan de beroepsgronden van appellant over de toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en over het ontbreken van een veroordeling in de proceskosten op dit punt komt de Raad niet meer toe.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank de bijlage bij de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), de transponeringstabel, ten onrechte heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift en dat deze niet als grondslag voor het bestreden besluit had mogen dienen. Hiervoor wordt verwezen naar de meergenoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Het overwogene in die uitspraak in aanmerking genomen, stelt appellant op zichzelf beschouwd terecht dat de transponeringstabel het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, maar dat neemt niet weg dat de tabel als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
4.3.1.
Appellant heeft, samengevat en voor zover hier van belang, betoogd dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is uitgevoerd, omdat niet is gekozen voor het meest vergelijkbare domein vakgebied en functie. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij als onderzoeker op grond van artikel 60 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 werkzaamheden verricht voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en dat zijn werkzaamheden in zoverre een directe bijdrage leveren aan operationele politietaken en rechtstreeks in verband staan met de handhaving van de nationale veiligheid. Volgens appellant betreft de groep van de (veiligheids)onderzoekers een ‘vergeten groep’ en is hij ten onrechte niet gematcht in het domein Uitvoering, vakgebied Operationeel Specialismen, in de functie van Operationeel Specialist A.
4.3.2.
Volgens de beleidsregel Instructie organieke matching (Stcrt. 2012, nr. 10411, zoals nadien gewijzigd, Stcrt. 2013, nr. 12776), voor zover hier van belang, gelden voor de domeinen Uitvoering en Ondersteuning de volgende definities:
“Het domein Uitvoering draagt in de zin van het LFNP bij aan één van de vakgebieden vallend onder dit domein, te weten: Beveiliging, G(ebieds) G(ebonden) P(olitie), Informantenrunner, Intelligence, Interventie, Meldkamer, Observatie, Tactische Opsporing, Forensische Opsporing, Luchtvaart, Intake & Service en Operationeel Specialismen. Het domein Uitvoering levert een directe bijdrage aan operationele politietaken, en staat daarmee in rechtstreeks verband met de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding), de openbare orde en veiligheid en/of leefbaarheid in de samenleving.
Het domein Ondersteuning draagt in de zin van het LFNP bij aan één van de vakgebieden vallend onder dit domein, te weten: Bedrijfsvoering Specialismen, Gespecialiseerde Ondersteuning, Administratie en Secretariaat, Scheepvaart, Techniek, H(uisvesting) S(ervices) en M(iddelen), Onderzoek & Kennisontwikkeling en Docenten. Het domein Ondersteuning levert een bijdrage aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie, terwijl tegelijkertijd geen of een beperkte directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken en daarmee niet in rechtstreeks of onvoldoende verband staat met de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding), de openbare orde en veiligheid en/of leefbaarheid in de samenleving.”
4.3.3.
In de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 (Handleiding), pagina 53, is onder het kopje “Integriteit & Veiligheid (BVI) en soortgelijke benamingen”, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Korpsfunctiebeschrijvingen waaruit blijkt dat deze uitsluitend gericht is (lees: zijn) op interne onderzoeken c.q. disciplinaire onderzoeken leveren geen of een beperkte directe bijdrage aan operationele politietaken, waardoor het domein Ondersteuning in deze het meest vergelijkbaar is. […] Korpsfunctiebeschrijvingen met uitsluitend werkzaamheden met betrekking tot interne onderzoeken c.q. disciplinaire onderzoeken richten zich uitsluitend op de bedrijfsvoering, namelijk het leveren van een bijdrage aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie waardoor indeling in het domein Ondersteuning dient plaats te vinden als zijnde het meest vergelijkbare domein. De vakgebieden die hiervoor vervolgens in aanmerking komen zijn Bedrijfsvoering Specialismen en Gespecialiseerde Ondersteuning met toevoeging van het bij deze vakgebieden behorende werkterrein Veiligheid & Integriteit. […] Indien de inhoud van de korpsfunctiebeschrijvingen gericht is op zowel interne onderzoeken c.q. disciplinaire onderzoeken als op het uitvoeren van strafrechtelijke onderzoeken contra medewerkers werkzaam bij de politie, is het domein Uitvoering het meest vergelijkbaar. Dat sprake is van (ook) strafrechtelijke onderzoeken gericht op medewerkers werkzaam bij de politie rechtvaardigt immers indeling in het domein Uitvoering als zijnde het meest vergelijkbare, omdat in dat geval sprake is van criminaliteitsbestrijding hetgeen onmiskenbaar een directe bijdrage levert aan operationele politietaken.”
4.3.4.
De functie van Onderzoeker is blijkens de korpsfunctiebeschrijving gericht op het zelfstandig afwikkelen van veiligheids- en antecedentenonderzoeken en het geven van advies en voorlichting, terwijl voorts geen sprake is van het uitvoeren van strafrechtelijke onderzoeken contra medewerkers werkzaam bij de politie als bedoeld in de Handleiding. Niet kan worden staande gehouden dat met deze werkzaamheden, die een ondersteunend karakter hebben, een directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken als bedoeld in de Handleiding.
4.3.5.
Appellant heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de groep van de (veiligheids)onderzoekers een door de regelgever ‘vergeten groep’ is. Dat in het matchingsproces wel degelijk rekening is gehouden met de situatie van de Veiligheidsonderzoekers vindt bevestiging in de onder 4.3.3 weergegeven passage uit de Handleiding.
4.3.6.
Appellant heeft nog gewezen op een onlangs gepubliceerde vacature voor de functie van ‘veiligheidsonderzoeker VIK (tijdelijk)’. Volgens appellant komt de beschrijving van zijn (korps)functie nagenoeg overeen met de - uit de vacature blijkende - beschrijving van de functie van ‘veiligheidsonderzoeker VIK (tijdelijk)’. In de vacaturetekst is echter vermeld dat de LFNP-functiebenaming van de functie van ‘veiligheidsonderzoeker VIK (tijdelijk)’ Operationeel Specialist A is. Volgens appellant strookt dit een en ander niet met de bestreden besluitvorming. De korpschef heeft daarover in het verweerschrift opgemerkt dat bij navraag is gebleken dat de bij deze vacature vermelde functiebenaming een vergissing is geweest en dat er inmiddels een andere vacaturetekst is opgesteld met (vermelding van) een andere LFNP-functie. De Raad ziet geen aanleiding om de juistheid van deze stellingen van de korpschef in twijfel te trekken.
4.3.7.
De conclusie is dat appellant met zijn betoog niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst, zijnde de door appellant gewenste functie van Operationeel Specialist A, ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende.
4.4.1.
Voor zover appellant betoogt dat zijn beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Regeling ten onrechte is verworpen, slaagt dit betoog evenmin. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellant naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling.
4.4.2.
Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Voor zover appellant zich beroept op een verschraling van zijn taken en verantwoordelijkheden leidt dit niet tot een ander oordeel. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De Raad verwijst naar de meergenoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550.
4.4.3.
De positie van appellant in de op handen zijnde reorganisatie heeft verder geen betrekking op de overgang naar een functie uit het LFNP en dient daarom bij de beoordeling of er toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule geen rol te spelen (vergelijk de uitspraak van 19 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4161).
4.5.
Appellant heeft tot slot betoogd dat de korpschef het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd door de transponeringstabel op te vatten als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb geen bezwaar en beroep openstaat. Nu hij tegen deze dragende overweging in de besluitvorming terecht is opgekomen en heeft moeten procederen om tot een deugdelijke motivering te komen, maakt hij aanspraak op vergoeding van proceskosten, aldus appellant. Dit betoog slaagt niet. Dat de transponeringstabel niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift, laat onverlet dat de tabel als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. De Raad verwijst in zoverre naar zijn meergenoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Dat de transponeringstabel het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, leidt dan ook niet tot de conclusie dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van appellant op de vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3123) volgens welke in geval van een ongegrond beroep aanleiding bestaat om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten die een andere partij heeft moeten maken, indien die andere partij heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het besluit te krijgen, slaagt niet. Nu de transponeringstabel als grondslag mag dienen voor het bestreden besluit bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat appellant heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het bestreden besluit te krijgen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding. In het verlengde hiervan bestaat evenmin aanleiding om, zoals is verzocht, te bepalen dat de korpschef het betaalde griffierecht vergoedt.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) A. Mansourova

HD