ECLI:NL:CRVB:2016:1593

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
14/3464 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 9 mei 2014 het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had in een besluit van 23 januari 2013 meegedeeld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering vanaf 20 november 2012. Appellante was het niet eens met dit besluit en had bezwaar aangetekend, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond in een beslissing op bezwaar van 9 juli 2013.

De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat. Appellante stelde in hoger beroep dat haar medische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat zij niet in staat was om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. Tijdens de zitting op 18 maart 2016 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van appellante en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor haar. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/3464 WIA
Datum uitspraak: 29 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 mei 2014, 13/5340 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[derde-belanghebbende] , gevestigd te [woonplaats] , derde-belanghebbende
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.E.E. Vollebregt hoger beroep ingesteld.
[derde-belanghebbende] heeft, als derde-belanghebbende, aan het geding deelgenomen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 juli 2014 en van 19 augustus 2014 ingezonden.
Appellante heeft geen toestemming gegeven haar medische gegevens aan Randstad Groep te zenden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2016. Appellante en haar gemachtigde zijn – met kennisgeving vooraf – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 23 januari 2013 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij vanaf
20 november 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 9 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 januari 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de belasting van de aan appellante voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt, zodat deze functies geschikt voor haar zijn.
3. In hoger beroep is herhaald dat de medische beperkingen van appellante zijn onderschat. Ter ondersteuning van dat standpunt is aangevoerd dat ondanks alle behandelingen gebleken is dat geen herstel van haar gezondheid is opgetreden. Appellante kan niet functioneren zonder de dagelijkse ondersteuning van haar familie en acht zichzelf niet in staat de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend sector kenbaar in hun beoordeling meegewogen. Er is geen aanleiding tot twijfel aan de vastgestelde beperkingen van appellante. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat in verband met zowel de psychische als de fysieke klachten van appellante in ruime mate beperkingen zijn opgenomen in de geldende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat vanwege de energetische toestand een urenbeperking tot 4 uur per dag, 20 uur per week is opgenomen.
In hoger beroep zijn geen objectieve medische gegevens ingebracht die aanleiding zouden kunnen geven voor een ander oordeel over de belastbaarheid van appellante.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde FML kan worden geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 juli 2014 en 19 augustus 2014 voldoende nader toegelicht
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) N. Veenstra

MO