ECLI:NL:CRVB:2016:1582

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
14/3287 AWK
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
  • I.G.A.H. Toma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging kinderbijslag voor in het buitenland wonende WAO-gerechtigden en overgangsregeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een in Marokko wonende WAO-gerechtigde, ontving kinderbijslag voor zijn kinderen onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft hem echter medegedeeld dat hij per 1 januari 2013 geen recht meer had op kinderbijslag voor zijn kinderen, omdat de verplichte verzekering voor de AKW van in het buitenland wonende WAO-gerechtigden was afgeschaft. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de appellant recht had op kinderbijslag tot het moment dat zijn jongste kind, geboren in 2003, 18 jaar werd. Dit gebeurde in het derde kwartaal van 2009, waarna het recht op kinderbijslag voor alle kinderen eindigde. De Raad oordeelde dat de Svb ten onrechte kinderbijslag had doorbetaald voor de kinderen die na 1 januari 2000 waren geboren, maar dat de appellant niet verplicht was om het ten onrechte betaalde bedrag terug te betalen, omdat dit te wijten was aan een fout van de Svb. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond.

De uitspraak benadrukt de gevolgen van wetswijzigingen voor de verzekeringspositie van in het buitenland wonende WAO-gerechtigden en de toepassing van overgangsregelingen. De Raad concludeerde dat de appellant op de hoogte was van de wetswijzigingen en dat zijn recht op kinderbijslag terecht was beëindigd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2014, 13/3143 (aangevallen uitspraak),
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] te Marokko (appellant),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 29 april 2016

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant woont in Marokko en ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft voor zijn kinderen [A.], [B.], [C.], [D.] en [E.], geboren respectievelijk op [in] 1989, [in] 1991, [in] 1999, [in] 2003 en [in] 2008, kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 15 februari 2013 heeft de Svb appellant medegedeeld dat hij met ingang van het eerste kwartaal van 2013 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen [C.], [D.] en [E.]. Aan dit besluit heeft de Svb ten gronde gelegd dat per
1 januari 2000 de verplichte verzekering voor de AKW van in het buitenland wonende
WAO-gerechtigden is afgeschaft. Na 1 januari 2000 behield appellant recht op kinderbijslag op grond van de overgangsregeling. [B.] is in het derde kwartaal van 2009 18 jaar geworden. Daardoor heeft appellant vanaf het vierde kwartaal van 2009 geen recht meer op kinderbijslag, ook niet voor de kinderen die na 1 januari 2000 zijn geboren. De Svb heeft de kinderbijslag voor [C.], [D.] en [E.] ten onrechte doorbetaald over het vierde kwartaal van 2009 tot en met het vierde kwartaal van 2012. Omdat de uitbetaling is te wijten aan een fout van de Svb, hoeft appellant het ten onrechte betaalde bedrag niet terug te betalen.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 16 mei 2013 is het bezwaar tegen het besluit van 15 februari 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 26, eerste lid onder a, van het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) was tot 1 januari 2000 verzekerd voor de AKW de persoon die buiten Nederland was gaan wonen en op de dag van zijn vertrek recht had op een WAO-uitkering, mits die uitkering tenminste gelijk is aan 35% van het in artikel 8, eerste lid, sub a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag.
4.2.
Artikel 26 van KB 746 is met ingang van 1 januari 2000 vervallen. In artikel 27 van KB 746 was bepaald dat degene die tot aan 1 januari 2000 verzekerd was op grond van artikel
26 en die uitsluitend door het vervallen van dat artikel vanaf die dag geen recht meer heeft op kinderbijslag, voor het bepalen van de verzekeringspositie artikel 26 van toepassing blijft, voor zolang het jongste kind dat vóór die dag recht had op kinderbijslag, de leeftijd van
18 jaar nog niet heeft bereikt. Deze overgangsregeling is sinds 1 januari 2006 opgenomen in artikel 7c van de AKW.
4.3.
Ingevolge artikel 26 van KB 746 was appellant, die op de dag van zijn vertrek naar Marokko recht had op een WAO-uitkering, verzekerd voor de AKW. Op grond van de in artikel 27 van het KB 746, en later op grond van de in artikel 7c van de AKW, vervatte overgangsregeling is appellant, ook na het vervallen van artikel 26 van KB 746 op 1 januari 2000, voor de AKW verzekerd gebleven. De grondslag voor verzekering op grond van de AKW verviel echter op het moment dat het jongste kind voor wie appellant vóór 1 januari 2000 recht had op kinderbijslag, in dit geval [B.], de leeftijd van 18 jaar had bereikt.
4.4.
De Raad stelt vast dat [B.] in het derde kwartaal van 2009 18 jaar is geworden. Dit betekende voor appellant dat het recht op kinderbijslag voor zijn ná 1 januari 2000 geboren kinderen ook eindigde met ingang van het vierde kwartaal van 2009. In aanmerking genomen dat de Svb de ten onrechte betaalde kinderbijslag over het derde kwartaal van 2009 tot en met het vierde kwartaal van 2012 niet heeft teruggevorderd omdat sprake is van een fout van de Svb, is het recht op kinderbijslag voor alle kinderen terecht met ingang van het eerste kwartaal van 2013 beëindigd.
4.5.
In dit verband heeft de Raad mede bij zijn oordeel betrokken dat appellant op de hoogte was van de onder 4.2 genoemde wetswijziging. Daarvoor is van belang dat appellant in elk geval in de periode van 1 januari 2000 tot 31 december 2010 vrijwillig verzekerd is geweest voor de AOW en hij destijds door de betreffende uitvoeringsinstantie over de wetswijziging is geïnformeerd.
4.6.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2016.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) I.G.A.H. Toma
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

JL

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par H.J.Simon le maître en présence de I.G.A.H. Toma le maître en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 29 Avril 2016.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.