ECLI:NL:CRVB:2016:1575
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering kinderbijslag op basis van onvoldoende bijdrage in onderhoud van kind
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J. R. Ali, had kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon [X.], die op dat moment bij zijn grootmoeder in Suriname verbleef. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag voor kinderbijslag geweigerd, omdat de appellant niet had aangetoond in voldoende mate bij te dragen in het onderhoud van zijn zoon. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de appellant niet op een eenvoudig controleerbare wijze had aangetoond dat hij aan de onderhoudsverplichting voldeed. De appellant had slechts enkele overschrijvingen via Western Union aangetoond, maar het totaalbedrag was onvoldoende om aan de voorwaarden voor kinderbijslag te voldoen. Bovendien waren de bedragen die de appellant zelf had opgegeven niet consistent met de verklaring van de verzorgster van het kind. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om zijn bijdrage aan het onderhoud aan te tonen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en werd er geen veroordeling tot vergoeding van proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier J.R. van Ravenstein.