ECLI:NL:CRVB:2016:1575

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
13-6920 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van onvoldoende bijdrage in onderhoud van kind

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J. R. Ali, had kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon [X.], die op dat moment bij zijn grootmoeder in Suriname verbleef. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag voor kinderbijslag geweigerd, omdat de appellant niet had aangetoond in voldoende mate bij te dragen in het onderhoud van zijn zoon. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat de appellant niet op een eenvoudig controleerbare wijze had aangetoond dat hij aan de onderhoudsverplichting voldeed. De appellant had slechts enkele overschrijvingen via Western Union aangetoond, maar het totaalbedrag was onvoldoende om aan de voorwaarden voor kinderbijslag te voldoen. Bovendien waren de bedragen die de appellant zelf had opgegeven niet consistent met de verklaring van de verzorgster van het kind. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om zijn bijdrage aan het onderhoud aan te tonen.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en werd er geen veroordeling tot vergoeding van proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier J.R. van Ravenstein.

Uitspraak

13/6920 AKW
Datum uitspraak: 29 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
5 november 2013, 13/2701 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. R. Ali, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft op 17 augustus 2012 kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor [X.] (geboren [in] 1996). [X.] verbleef ten tijde in geding bij zijn oma in Suriname en is de zoon uit een vorige relatie van de partner van appellant. Appellants partner woont sinds 19 augustus 2011 in Nederland. Met een besluit van 13 december 2012 heeft de Svb kinderbijslag geweigerd over het vierde kwartaal van 2011 tot en met het tweede kwartaal van 2012, omdat appellant niet in voldoende mate had bijgedragen in het onderhoud van [X.]. Met een beslissing van 9 april 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep herhaalt appellant dat hij wel in voldoende mate heeft bijgedragen in het onderhoud van [X.] en dat hij dit op eenvoudig controleerbare wijze heeft aangetoond.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geding is de vraag of appellant tijdens de in geschil zijnde kwartalen heeft voldaan aan de bij en krachtens de AKW gestelde voorwaarde dat hij [X.] in voldoende mate heeft onderhouden. Blijkens vaste rechtspraak dient een verzekerde op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze - met name door middel van bankoverschrijvingen ten name van de persoon die het kind verzorgt - aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij voor zijn niet in Nederland verblijvende kind heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage. Aan deze voorwaarde is voldaan wanneer appellant een bijdrage in het levensonderhoud heeft geleverd van ten minste een vastgesteld bedrag, dat € 408,- per kwartaal bedroeg in de kwartalen in geding.
4.2.
Alleen over het tweede kwartaal van 2012 heeft appellant overschrijvingen via Western Union aan de verzorgster van [X.] aangetoond, maar het totaalbedrag hiervan is onvoldoende om te kunnen voldoen aan de voorwaarde dat appellant in voldoende mate heeft bijgedragen in het onderhoud van [X.]. Verder heeft appellant een verklaring namens de verzorgster overgelegd, waarin wordt verklaard wanneer welke bedragen wanneer zijn overgemaakt en ontvangen, dan wel contant zijn ontvangen. Nog daargelaten dat aan een dergelijke verklaring, naar vaste rechtspraak, geen doorslaggevende betekenis gehecht kan worden, moet ook geconstateerd worden dat, zelfs als deze bedragen geaccepteerd zouden worden als bijdrage in het onderhoud, deze bedragen niet hoog genoeg zijn om voor kinderbijslag in aanmerking te komen. Ook komen de in deze verklaring genoemde bedragen niet overeen met de bedragen die appellant zelf heeft opgegeven als bijdragen die hij heeft overgemaakt, dan wel contant met vrienden of familie heeft meegegeven. Tevens blijkt uit de verklaring niet dat voor het vierde kwartaal van 2011 enige bijdrage is geleverd. Tot slot wordt nog opgemerkt dat het op de weg van appellant ligt, als aanvrager van de kinderbijslag, dit onderhoud aan te tonen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat appellant niet op eenvoudig controleerbare wijze heeft aangetoond in voldoende mate te hebben bijgedragen in het onderhoud van [X.], in de kwartalen in geding. De rechtbank heeft dus terecht het bestreden besluit in stand gelaten, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
5. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.R. van Ravenstein

MO