ECLI:NL:CRVB:2016:1571
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen schuldig nalatig verklaring AOW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 3 augustus 2009, waarin hij schuldig nalatig werd verklaard voor het niet betalen van de AOW-premie over het jaar 2002. Dit bezwaar werd door de Svb niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van bezwaar. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat de Svb het bezwaar inhoudelijk had moeten behandelen, omdat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die ten tijde van het besluit niet bekend waren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de vraag of het bezwaar tijdig was ingediend, centraal stond. De Raad concludeerde dat de bekendmaking van het besluit aan de curator van de appellant correct was en dat de bezwaartermijn op 4 augustus 2009 begon en op 14 september 2009 eindigde. Het bezwaarschrift van de appellant werd pas op 6 mei 2014 ontvangen, wat een aanzienlijke overschrijding van de termijn betekende.
De Raad oordeelde dat de redenen die de appellant aanvoerde voor de termijnoverschrijding niet verschoonbaar waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, met J.R. van Ravenstein als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.