ECLI:NL:CRVB:2016:1571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
15-1174 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen schuldig nalatig verklaring AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 3 augustus 2009, waarin hij schuldig nalatig werd verklaard voor het niet betalen van de AOW-premie over het jaar 2002. Dit bezwaar werd door de Svb niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van bezwaar. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat de Svb het bezwaar inhoudelijk had moeten behandelen, omdat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die ten tijde van het besluit niet bekend waren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de vraag of het bezwaar tijdig was ingediend, centraal stond. De Raad concludeerde dat de bekendmaking van het besluit aan de curator van de appellant correct was en dat de bezwaartermijn op 4 augustus 2009 begon en op 14 september 2009 eindigde. Het bezwaarschrift van de appellant werd pas op 6 mei 2014 ontvangen, wat een aanzienlijke overschrijding van de termijn betekende.

De Raad oordeelde dat de redenen die de appellant aanvoerde voor de termijnoverschrijding niet verschoonbaar waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, met J.R. van Ravenstein als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

15/1174 AOW
Datum uitspraak: 29 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 januari 2015, 14/5209 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2016. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1. Met een brief van 3 augustus 2009 heeft de Svb appellant laten weten dat hij schuldig nalatig is de over het jaar 2002 verschuldigde premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) te voldoen. Deze brief was gericht aan de curator in het faillissement van appellant. Met een brief van 5 mei 2014 heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is, bij beslissing op bezwaar van 9 juli 2014 (bestreden besluit), niet-ontvankelijk verklaard, wegens overschrijding van de voor het indienen van bezwaar geldende termijn.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep stelt appellant dat de Svb het bezwaar wel inhoudelijk had moeten behandelen, omdat hij nieuw gebleken feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die ten tijde van het besluit van 3 augustus 2009 noch bij hem, noch bij de Svb bekend waren. De Svb heeft deze feiten en omstandigheden ten onrechte niet onderzocht. De conclusie zou moeten zijn dat hij ten onrechte over het jaar 2002 schuldig nalatig is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding is uitsluitend aan de orde de vraag of appellant tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 3 augustus 2009, dan wel, indien hij dit niet tijdig heeft gedaan, of de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. Het besluit van 3 augustus 2009 is toegezonden aan de curator in het persoonlijk faillissement van appellant destijds. De toezending van het besluit aan de curator is een juiste bekendmaking in de zin van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gesteld noch gebleken is dat dit besluit niet door appellant is ontvangen. De bezwaartermijn is dus aangevangen op 4 augustus 2009 en geëindigd op 14 september 2009. Het bezwaarschrift van appellant is door de Svb ontvangen op 6 mei 2014. De in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken is dus ruim overschreden.
4.2.
Als verklaring voor het te laat indienen van het bezwaar heeft appellant aangegeven dat hij pas bezwaar heeft gemaakt toen hij uiteindelijk had begrepen op welke grond het besluit van de Svb tot schuldig nalatig verklaren tot stand was gekomen. Naar hij meent is deze grond onjuist. Dit is echter geen reden die kan leiden tot de conclusie dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.R. van Ravenstein

UM