ECLI:NL:CRVB:2016:1570

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
14-2072 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering AOW-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van verblijf en werk in Nederland

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1947, op 20 oktober 2011 een aanvraag ingediend voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij claimde eind jaren zeventig en begin jaren tachtig in Nederland te hebben gewoond en gewerkt, maar woont sindsdien weer in Marokko. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op 31 mei 2012 de aanvraag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of appellant verzekerd was voor de AOW. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard op 17 maart 2014, waarna appellant in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 18 maart 2016 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A. van der Weerd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Svb voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de verzekeringsgeschiedenis van appellant. De Svb heeft informatie ingewonnen bij de gemeente Rotterdam, de kaasfabriek waar appellant zegt te hebben gewerkt, en bij pensioenfondsen. Alle betrokken organisaties gaven aan dat appellant niet in hun bestanden voorkomt, wat betekent dat er geen bewijs is dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 april 2016. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

14/2072 AOW
Datum uitspraak: 29 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2014, 12/5352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op 3 mei 2014 en 9 juni 2014 nog nadere brieven aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren in 1947, heeft met een formulier gedateerd 20 oktober 2011 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Hij heeft daarbij aangegeven eind jaren zeventig en begin jaren tachtig van de vorige eeuw in Nederland gewoond en gewerkt te hebben en sindsdien weer in Marokko te wonen. Met een besluit van 31 mei 2012 heeft de Svb geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een
AOW-pensioen, omdat niet is gebleken dat hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt en hij dus geen verzekerde tijdvakken heeft opgebouwd. Met een beslissing op bezwaar van
3 oktober 2012 (bestreden besluit) is het besluit van 31 mei 2012 in stand gelaten.
2. De rechtbank heeft, na een schorsing om de Svb in de gelegenheid te stellen een nader stuk in te dienen, het beroep ongegrond verklaard.
3. Er is geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen. Met de rechtbank moet geoordeeld worden dat de Svb voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan om te kunnen vaststellen of appellant enige tijd in Nederland verzekerd is geweest voor de AOW. Op basis van het ingestelde onderzoek, naar aanleiding van de door appellant ingezonden bewijsstukken en andere door hem gemelde gegevens, kan niet tot die conclusie worden gekomen. Appellant stelt in Rotterdam te hebben gewoond, in een aantal tuinderijen en bij een kaasfabriek te hebben gewerkt en bij de Stichting Ziekenfonds Rotterdam verzekerd te zijn geweest. De Svb heeft informatie ingewonnen bij de gemeente Rotterdam, bij genoemde kaasfabriek en bij de pensioenfondsen waar appellant, gezien zijn gestelde werkzaamheden, verzekerd zou kunnen zijn geweest. Alle aangeschreven organisaties hebben aangegeven dat appellant niet voorkomt in hun bestanden, voor zover nog gegevens uit die tijd beschikbaar zijn. Hieruit volgt dat niet vastgesteld kan worden of appellant enige tijd in Nederland heeft gewoond en/of gewerkt en op grond daarvan verzekerd voor de AOW is geweest.
4. Voor een veroordeling in de vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2016.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.