ECLI:NL:CRVB:2016:1570
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering AOW-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van verblijf en werk in Nederland
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1947, op 20 oktober 2011 een aanvraag ingediend voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij claimde eind jaren zeventig en begin jaren tachtig in Nederland te hebben gewoond en gewerkt, maar woont sindsdien weer in Marokko. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op 31 mei 2012 de aanvraag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of appellant verzekerd was voor de AOW. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard op 17 maart 2014, waarna appellant in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 18 maart 2016 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A. van der Weerd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Svb voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de verzekeringsgeschiedenis van appellant. De Svb heeft informatie ingewonnen bij de gemeente Rotterdam, de kaasfabriek waar appellant zegt te hebben gewerkt, en bij pensioenfondsen. Alle betrokken organisaties gaven aan dat appellant niet in hun bestanden voorkomt, wat betekent dat er geen bewijs is dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 april 2016. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.