ECLI:NL:CRVB:2016:1530
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- H.C.P. Venema
- E.C.R. Schut
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van gezamenlijke huishouding en zorgbehoefte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deze was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat de appellant een gezamenlijke huishouding voerde met K, waardoor hij niet als zelfstandig subject recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. De appellant betwistte de gezamenlijke huishouding en stelde dat er geen sprake was van wederzijdse zorg, aangezien K 24 uur per dag zorg nodig had en de appellant bij K inwoonde.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 4 januari 2014 bijstand heeft aangevraagd en dat het college op 21 maart 2014 de aanvraag heeft afgewezen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de verklaring van de appellant tijdens het intakegesprek en de financiële verhoudingen tussen de appellant en K. De Raad concludeerde dat er wel degelijk sprake was van wederzijdse zorg, wat betekent dat de appellant niet in aanmerking kwam voor bijstand als alleenstaande.
De Raad heeft ook overwogen dat de appellant geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd die de zorgbehoefte van K onderbouwen, waardoor de uitzondering op de gezamenlijke huishouding niet van toepassing was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.