ECLI:NL:CRVB:2016:1526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
15/695 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening van ouderschapsverlof door Stichting Klasse

In deze zaak heeft appellante, werkzaam als leerkracht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland over de berekening van haar ouderschapsverlof. Appellante had in 2012 ouderschapsverlof aangevraagd en was ontevreden over de wijze waarop dit was berekend door haar werkgever, Stichting Klasse. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de stichting het ouderschapsverlof correct had berekend, en appellante ging hiertegen in beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 21 april 2016 behandeld. Tijdens de zitting is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en de stichting was vertegenwoordigd door meerdere personen, waaronder een advocaat. De Raad heeft de argumenten van appellante gehoord, waarin zij stelde dat het beleid van de stichting in strijd was met de Collectieve Arbeidsovereenkomst Primair Onderwijs (CAO PO) en dat zij onterecht ouderschapsverlof moest opnemen voor uren die zij niet had hoeven werken.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de stichting de berekening van het ouderschapsverlof op een juiste wijze had uitgevoerd. De Raad bevestigde dat de verplichtingen die voortvloeien uit het beleid van de stichting niet in strijd zijn met de CAO PO. De Raad concludeerde dat appellante niet in aanmerking kwam voor compensatieverlof, omdat zij feitelijk niet voor meer dan de omvang van een voltijdse aanstelling werd ingeroosterd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/695 AW
Datum uitspraak: 21 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
17 december 2014, 14/2707 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Stichting Klasse (stichting)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. de Graaf hoger beroep ingesteld.
Namens de stichting heeft mr. S. Ideler-Ouwens, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Graaf. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Ideler-Ouwens, drs. G.L. Schenk en H.P. van Vliet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is vanaf 2008 werkzaam als leerkracht bij [naam school] te [X.]. In november 2012 heeft appellante betaald ouderschapsverlof aangevraagd voor twee weken in december 2012 en voorts voor de periode vanaf 7 januari 2013 op een zodanige wijze dat zij iedere woensdag vrij heeft. Bij primair besluit van 5 maart 2013 is appellante in kennis gesteld van de wijze waarop het ouderschapsverlof is berekend.
1.2.
Bij besluit van 20 maart 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 maart 2013, wat betreft de wijze van het berekenen van het ouderschapsverlof vanaf 7 januari 2013, ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat uitgaande van een voltijdsaanstelling appellante een werktijdfactor (wtf) van 1 heeft. De wtf is opgebouwd uit lesgebonden en niet lesgebonden uren. Ingevolge het Beleid Arbeidsduur en Normjaartaak Stichting Klasse voor Openbaar Onderwijs (Beleid) is de verdeling van de wtf over maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag 0,2136 en woensdag 0,1456. Dit betekent dat appellante ouderschapsverlof moet opnemen voor een wtf van 0,1456, wat gelijk is aan 6,16 werkuren, om elke woensdag vrij te zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat ingevolge het Beleid geen verplichting bestaat voor een voltijder om 1010 lesuren per (school)jaar te geven. Dit kan alleen met toestemming van de medewerker. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de stichting het ouderschapsverlof op een juiste wijze heeft berekend. De stelling van appellante dat zij ingevolge punt vier van de regeling Ouderschapsverlof in het primair onderwijs uitsluitend ouderschapsverlof hoeft op te nemen voor de lesuren die zij op woensdag voor de klas had moeten staan, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit die tekst. Hiervoor zijn evenmin aanknopingspunten in de Collectieve Arbeidsovereenkomst Primair Onderwijs (CAO PO) of het Beleid te vinden. Niet is gebleken van (afwijkende) afspraken die appellante hieromtrent zou hebben gemaakt met de directeur. De rechtbank is van oordeel dat de stichting het ouderschapsverlof op een juiste wijze heeft berekend.
3. Naar aanleiding van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd komt de Raad tot het volgende oordeel.
3.1.1.
In de CAO PO is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Arbeidsduur en normjaartaak
2.1.
Instellingen die verschillende lestijden in de leerjaren hanteren
1. De algemene arbeidsduur van de werknemer die is benoemd of aangesteld in een voltijd normbetrekking, bedraagt 1659 uur op jaarbasis, uitgedrukt in een werktijdfactor 1.
2. De lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken bedragen op jaarbasis maximaal 930 uur bij een voltijdbetrekking.
3. (…)
4. (…)
5. (…)
6. De werkgever kan in afwijking van het tweede lid, in onderling overleg en met schriftelijke toestemming van de werknemer, telkens per schooljaar binnen de algemene arbeidsduur van 1659 uur meer lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken dan 930 uur overeenkomen. (…)
7. Een werknemer heeft het recht jaarlijks maximaal 131 uren boven de algemene arbeidsduur te worden ingeroosterd, tenzij (…). Deze extra ingeroosterde uren worden binnen hetzelfde schooljaar gecompenseerd in verlof. (…)
8. (…)
9. (…)
10. (…)
11. (…)”
3.1.2.
In het Beleid is over artikel 2.1, zesde lid, van de CAO PO, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“De leidinggevende en/of de medewerker geven er samen de voorkeur aan, dat de medewerker alle uren voor de groep (1010 uur) daadwerkelijk lesgeeft.
(…)
De hierdoor noodzakelijke compensatie wordt gerealiseerd door het verminderen van het volume schooltaken en/of het volume deskundigheidsbevordering met 80 uur. Hierdoor wordt de totale normjaartaakomvang weer tot 1659 uur teruggebracht.
Hier is dus wel sprake van compensatie, maar niet van compensatieverlof.
Op basis van artikel 2.1. lid 6, van de CAO PO kan dit dus binnen het totaalvolume van 1659 worden gerealiseerd, met schriftelijke toestemming van de medewerker.”
Met betrekking tot de verdeling van de wtf is in het Beleid opgenomen dat in geval van vervanging van afwezig personeel geen compensatieverlof wordt berekend. Bij de uitbetaling van de werkzaamheden gelden de volgende werktijdfactoren: maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag 0,2136 en woensdag 0,1456.
3.2.
Appellante heeft aangevoerd dat het Beleid in strijd is met de CAO PO, nu zij ingevolge dit beleid gehouden zou zijn om 1010 lesuren per (school)jaar te geven. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat deze verplichting niet volgt uit de tekst van het Beleid. Ingevolge het Beleid kan een medewerker uitsluitend met zijn of haar schriftelijke toestemming, binnen de algemene arbeidsduur van 1659 uur, voor meer dan 930 lesuren per (school)jaar worden ingeroosterd. Dit is in overeenstemming met de CAO PO, zodat het Beleid hiermee niet in strijd is. Het betoog van appellante slaagt niet.
3.3.
Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij nu ouderschapsverlof moet opnemen over uren die zij niet had hoeven werken als zij geen ouderschapsverlof had opgenomen. Appellante heeft hierbij verwezen naar haar situatie voorafgaande aan de opname van het ouderschapsverlof waarbij zij om de week op woensdag compensatieverlof genoot. De Raad volgt appellante niet. Zoals uit het onder 3.1.2 weergegeven Beleid volgt is de wtf voor een voltijds medewerker als volgt verdeeld: maandag, dinsdag donderdag en vrijdag 0,2136 en woensdag 0,1456. Dit betekent dat appellante 0,1456 ouderschapsverlof moet opnemen om op woensdagen vrij te zijn. Dat appellante voorafgaande aan haar ouderschapsverlof feitelijk voor een omvang van meer dan wtf 1 werd ingeroosterd en voor de uren die uitkwamen boven de omvang van wtf 1 compensatieverlof kreeg doet aan het voorgaande niet af. Nu zij als gevolg van het opnemen van betaald ouderschapsverlof feitelijk niet voor meer dan de omvang van wtf 1 wordt ingeroosterd, komt zij niet in aanmerking voor compensatieverlof.
3.4.
Voor zover appellante heeft betoogd dat zij, als gevolg van de berekeningswijze van het ouderschapsverlof door de stichting, althans op papier voor meer lesuren is ingeroosterd dan is toegestaan, slaagt dit betoog evenmin, reeds omdat zij deze lesuren feitelijk niet werkt nu zij ouderschapsverlof geniet. Daarenboven volgt uit het Beleid van de stichting dat een teveel aan feitelijk gegeven lesuren uitsluitend gecompenseerd wordt met een vermindering van het aantal schooltakenuren en/of bevorderingsuren en niet met verlof.
3.5.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) M.S. Spek

HD